naar het begin naar het begin nieuws!
Wie was zij? Leven tussen kunst en krant Bon mots De biografe Foto's Bonus! Bestellen?

DE HUWELYKSADVERTENTIE

door

Anna Beata.

“Nee maar bepaald, kinderen, dat moeten we doen!”

“Maar verbeeld je ‘s ………”

“Ach, jij altijd met je bezwaren! Wat zou dat nou. In het ergste geval krijgen we……..”

“Zeur niet, Bets, laten we er nou maar aan beginnen, ik heb er ook allemachtig veel lust in!” Zoo werd het debat kort en bondig gesloten.

Met haar drietjes zaten ze op een Zondagmorgen in de voorgalerij: Lien, Bets en Annie, samengekomen om eens “verdraaid veel pret te hebben”, zooals Bets, de ongegeneerste van de drie, het uitdrukte.

“Maar”, bedacht Lien weer voorzichtig, “stel je ‘ns voor, dat het uitkomt. Lieve God, ik zou, geloof ik, een stuip krijgen!” En ze werd bij het idee alleen al rood.

“Och kind, een mensch is taai, je krijgt zoo gauw geen stuipen, en bovendien, hoe zou ’t nou in Godsnaam uit kunnen komen. We zenden geen portret natuurlijk en we geven geen adres op alleen “poste restante, postkantoor alhier”. ????? zijn toch warempel wel meer meisjes hier op de plaats, waarom zouden ze ons er nu juist op aanzien.”

“Nou enfin, vooruit dan maar kindertjes, er moet dan maar van komen, wat er van komen wil”, en Lientje poogde haar gezicht een trek van wijze berusting in het onvermijdelijke te geven.

“Laten we even wachten tot Kitty er is”, stelde Annie voor.

“An, je bent als altijd degene, die het verste doordenkt, je kan wel merken, dat jij schooljuffrouw moet worden. De vóór bestemming (of is ’t vóór bestemdheid?) tot dat baantje glimt je op je gezicht…….. Een edele roeping straalt ons tegen van je liefelijk aanschijn…..” Bets begon net in hoger sferen te zweven, toen Lientjes nuchtere stem haar tot de aarde terugvoerde.

“Hou je asjebleift op met je onzin, Bets, je lijkt Kitty wel, als ze haar dichterlijke aspiraties krijgt.”

“Ze schrijft toch heusch heel aardig”, kwam Annie Kitty te hulp. “Met wat goede leiding geloof ik wel, dat er nog wat goeds uit wordt. Ze is nog zoo jong, moet je denken, en dan – ze is nog zoo’n ècht kind, vroolijk en levenslustig. Werkelijk, ik begrijp soms niet, hoe dat kind, met haar kwajongensachtige overmoedige buien en haar dolle invallen nog dikwijls zulke goede gedachten onder woorden brengt”. Daar moet dan toch wel een sprankje talent in zitten…….. Maar daar komt ze net aan, dat moet je zien, ze rent weer compleet. Niet ladylike zou haar mama zeggen”.

“Dag meiskes”, Kitty stormde als een wervelwind binnen, fragiel figuurtje, in een luchtige lage blouse en een donkeren rok gekleed. Een roodwarm gezichtje, omlijst door bruingoud weerbarstig springhaar, kijkt lachend uit onder een ????? hoed met brutaal opgewipten rand en met grooten strik gegarneerd.

“Dag lieve kindertjes, ik ben wel laat hè, maar lieve Joosje wat heb ik ’t warm – ach Betske, toe mag ik wat te drinken, - ik voel me uitgedroogd, als eens charretje ongeveer, en m’n tong kan ik haast niet meer verroeren, ooo!”

“Dat is een onrustbaren feit, Kit, dan is het heusch erg met je, laat me je pols eens voelen!” plaagde An met doktersgebaar.

Bets kwam ondertusschen de gedienstige gastvrouw met het begeerde glas water aan. Kitty dronk schrokkig en vond nog de gelegenheid om tusschen twee slokken in uit te roepen: “Schat, je bent mijn reddende engel!” en daarna met een vaart achterover te wippen in haar schommelstoel. “Hé, Hé, dot doet een mensch goed. O ja, wat ik wou zeggen – weet je waardoor ik zoo laat ben? Ik heb natuurlijk weer overhoop gelegen met dien aap van een Dikkie, die jongen bezorgt me nog grijze haren!” eindigde ze pathetisch.

“Wat is ’t nu weer vrouwke? “deed Annie bechermend. “Heeft ie je weer geplaagd?”

“Natuurlijk”, viel Lientje in, “ze zullen wel weer krijgertje gespeeld hebben zooals laatst op het tennisveld: het was compleet alsof er een paar losgebroken veulens aan den gang waren. En de jongelui rolden om van den lach. ’t Was dan ook een mooi gezicht: mejuffrouw Kitty de Ruiter met fladderende rokken en verwaaide haren, en achter haar aan ???? ooievaar, de weledelgeboren heer Dikkie Brongers, met z’n spillebeenen. En z’n racket hield hij als een slagzwaard hoog in de lucht, - nee ’t was prachtig.”

”Lienschen, wat doe jij wijs en bezadigd in den laatsten tijd. Ik geloof, dat je verliefd bent, lieber Schatz. En dan”, - Kitty sloeg haar armen om Annie’s hals en vleide zich als een aanhalig poesje op haar schoot,- “je kan er toch ook niets aan doen als zoo’n lummel je plaagt, is ’t niet, Annetje? Toe, jij helpt me altijd, zeg nu ook maar eens wat om me te verdedigen, schattekind.” En als een klein overdreven bakvischje zoende ze Annie op beide wangen.

De acht-en-twintig jarige Annie was Kit’s lievelingsvriendin, niettegenstaande het verschil in leeftijd en karakter. Door de plotselingen dood van haar vader, een jaar geleden, genoodzaakt haar eigen brood te gaan verdienen, was Annie van Laren gaan studeeren voor onderwijzeres. Niet bepaald met uiterlijk schoon bedeeld, was ze van nature kalm verstandig en had daardoor zoo’n overwicht op haar acht jaar jongere vriendinnetje, die haar om haar flinkheid bewonderde en respecteerde. Zij van haar kant mocht de altijd lachende Kitty om haar lieve maniertjes en haar vriendelijk hartje, omdat zij altijd klaar stond haar medemenschen te troosten en te helpen als het noodig was. Ze mocht Kitty, omdat ze onder het uiterlijk van onbezorgde, dikwijls jongensachtige vroolijkheid en ondanks haar dolle guitenstreken het fijngevoelige karakter kende, en het was haar een ware troost en opluchting, als Kitty van tijd tot tijd in het loome, gedrukte huishouden van de ziekelijke weduwe Van Laren wat van haar frissche, vroolijke jeugd meebracht.

Met een moederlijk kneepje in Kit’s wang, herinnerde Annie haar aan haar beloofd verhaal.

“Zeg, hooren we nu haast, waarom je weer met je neef overhoop hebt gelegen? ’t Zal wel weer jou schuld zijn.”

“Zèg ‘s!”

“Nou, dan zijn schuld, - enfin, wat is er nou gebeurd?”

“Ja, luister nu eens. Toen ik daarnet voorbij tantes huis ging, bedacht ik me, dat ik eergisteren een van mijn geborduurde zakdoekjes daar had laten liggen.”

“Dat gebeurt jou ook maar eens”, meende Bets.

“Ja lieve kind, je kunt toch ook niet om alles denken. Enfin, ik ga dus naar binnen, zoek tante natuurlijk, maar die was heel op het achtererf, met al haar geiten, koeien, kippen en eenden, met de heel menagerie om zich heen. – “Tante”, roep ik “dag tante, weet u waar ik eergister m’n zakdoek ergens heb laten liggen?” – “Vraag maar aan Richard” antwoordt tante zonder op te kijken; ze was juist bezig, een van die griezelige, kale Chineesche kuikens, die een gezwel op zijn neus heeft, in te smeren met het een of ander bruin vies poespasje. – “Richard?” vraag ik verwonderd (Richard is Dikkie op z’n Zondagsch). “Wat heeft die met mijn zakdoek te maken?” – “Nu”, zegt tante plagerig – tante kan soms net als Dik zijn – “Dik was gister wat verkouden, ik geloof…..”Maar verder hoorde ik niets meer, ik was al weer weggerend, want je begrijpt, daar is ie net toe in staat om zonder gewetensbezwaar in mijn zakdoek te snuiten.

- “Dikkie”, roep ik woedend; “Dik, slingeraap, waar zit je!”

“Maar meneer sliep nog, hoe vind je dat; hij is vannacht natuurlijk laat in de soos gebleven, en omdat ’t Zondag is, lag mijn geliefde neef om half negen nog in zijn bed.

“Maar daar heb ik, hem gauw uitgekregen. Tante bewaart altijd zuinig die prachtstukken van zakjes, die je van de toko’s krijgt – die rose papieren zakken, je weet wel – nu, die liggen netjes op een stapeltje in het rommelkastje. Ik haal gauw een paar van die zakjes en toen de kamer van Dik in, voorzichtig. In het halfdonker lag ie daar nog te snurken, ik kon hem door het tullen gordijn heen zien liggen, zoo’n luie duvel. Zachtjes blies ik een zak flink op, en toen ineens – bom! Sloeg ik hem stuk, en ik gauw de deur uit en tantes kamer in. Maar denk je dat hij wakker werd? Geen idee. Hij vloekte alleen maar. – “Wel potverdikkeme”, zei die, - nee, ’t was eigenlijk nog veel mooier, maar dat durf ik niet te herhalen, anders valt Lien in katzwijm, - is ’t niet Lientje?

“Maar om nu bij Dikkie te blijven. Toen ik weer zachtjes naar binnen ben geslopen, merk ik, dat hij zich alleen heeft omgedraaid. Net als een os slaapt die jongen. Een ander had zich een stuip geschrokken. Ik blaas nog een zakje op en sla het ook weer stuk vlak boven z’n hoofd, en ik maar weer dat ik wegkom. En nog was hij niet wakker – hoe vind je dat nou? Hij riep alleen maar: - “Ajo, sapa itoe, donder op!” Hij dacht zeker, dat de baboe hem een klinkenden zoen had gegeven!

“Ik wachtte een paar minuten, en toen alles weer rustig was, blies ik m’n derden zak zoo hard op, dat ik haast mijn adem kwijt was. En dien sla ik met een vreseelijke knal naast z’n oor stuk. Nee zeg kinderen, dat had je moeten hooren, ’t leek wel een kanonschot! Maar toen was hij ook wakker! Asjeblieft hoor. Ik zag hem opspringen, en ik vloog de gang door naar tantes kamer om me daar te verstoppen, maar voor ik zoover was, kwam Dik woedend de gang instuiven, razende en tierende, en, och Heeregod, dat had je moeten zien: in de haast was het bandje van zijn slaapbroek losgeschoten, en Dikkie sjorde en trok met twee handen, omdat ie mij in de gaten kreeg, en omdat hij merkte, dat de heel rommel hem in de steek liet en aan ’t afzakken ging; nee, ’t is om nooit meer te vergeten, ik kreeg hast een lach-beroerte, ik tuimelde tegen den muur, ik kon niet meer. ’t Was ook een te idioot gezicht: die booze Dik aan z’n zakkende slaapbroek scharrelende, die doodsangst en die ziedende woede tegelijk, toen hij z’n kamer weer in moest om….. om zijn toilet weer in orde te brengen…… O, de tranen liepen over m’n gezicht van het lachen, ik was letterlijk slap, - en zoo komt het, dat ik me bijna niet meer verroeren kon, toen mijn beminnelijke neef weer aan kwam zetten, en dat hij me dadelijk te pakken had. Woedend was ie, hij schudde me door elkaar, dat de sterretjes voor mijn oogen flikkerden, al razende: - “ik zal je leeren, kwaje meid, in mijn kamer te komen, - je hebt er niks te maken, versta je dat?” En daartusschen door gierde ik nog maar: - “O Dik, je broek…..”en dan begon ik weer opnieuw te lachen. Dat maakte hem hoe langer hoe nijdiger.

“Toen heeft dat monster mij in zijn kamer geduwd en de deur van buiten op slot gedaan. Wat een vent, hè? En hij ging doodkalm naar de badkamer. Daar zat ik noi. Tante heelemaal op het achtererf, en Dik woedend, - die zou me dus ook niet helpen. En ik had geen trek om een eeuw te wachten tot hij uit de badkamer zou komen. Enfin, toen ik wat bekomen was van het lachen en van den schrik, gooide ik het raam open, en toen bedacht ik ineene, dat ik best uit het raam kon klauteren. En dat heb ik dan ook gedaan. Eerst gewacht tot dat er niemand op straat voorbijging, en toen ben ik op het kozijn gaan zitten en heb me laten glijden. Kijk, je ziet de kalkvegen nog op m’n rok. Toen ben ik hard hierheen gerend, maar met dat al heb ik mijn mooie zaldoek nog niet terug!” besloot Kitty buiten adem haar verhaal.

De drie meisjes hadden er hartelijk om gelachen.

“Je bent toch heusch meer een straatjongen dan een jonge dame, Kit!” zei Annie hoofdschuddend. “Ik kan me niet begrijpen, dat je neef je niet eens een draai om je ooren heeft gegeven, - dat was net je verdiende”.

“Doet ie ook wel ‘s, Annetje maak je maar niet ongerust. Dik is net zoo paedagogisch aangelegd als jij, stelde Kitty haar gerust. “Jullie zouden precies bij elkaar passen. Verleden heeft hij mij een mep gegeven, die klonk als een klok, alleen omdat ik zijn Schnurrbartbinde “es ist erreicht!” (ja, zoo’n meubel houdt ie er op na) in de voorgalerij aan de lamp had gehangen, toen er toevallig damesbezoek kwam. Tante was toen, ook boos hoor, nou en òf, maar ik wist toch óók niet, dat er net visite zou komen! En daarna heb ik dat mispunt wel vier dagen geboudeerd. Om het toen weer goed te maken, heeft-ie me tot overmaat van ramp een zoen gegeven – nu, en daar was ik nou heelemaal niets op gesteld - toen was ik nog veel boozer, dat kun je begrijpen.”

“Ach kind, stel je nou maar niet zoo preutsch aan!” vond Betsy, “je bent nogal bang van je neef! Maar met al jou verhalen zijn we heelemaal van ons plan afgedwaald. Weet je wat we bedacht hebben?”

“Wat dan?”

“Zie je dit?”

“Jawel”, en lezend: “Jongmensch zoekt langs dezen weg in kennis te komen met een jonge dame, niet ouder dan 25 jaar, zacht karakter, aardig uiterlijk, beschaafd en ontwikkeld, kennis van muziek strekt tot aanbeveling. Brieven met portret onder nummer -, hm, ja, dat is een huwelijksadvertentie. Wat heeft die kerel ’n noten op z’n zang!”

“ja echt pedant”, stemde Lien toe, “hijzelf mag zijn wat hij wil, maar z’n vrouw moet volmaakt wezen, jong, mooi enz.; meneer weet ook wel wat hij doet! Maar we hebben bedacht er op te schrijven, zeg Kit, en jij stelt den brief op, jij hebt toch zoo’n ruime fantasie, als het op schrijven aankomt!”

“Ja Kitty toe!” vleide Bets.

Maar Kitty behoefde geen aanmoediging. Het was juist een kolfje naar haar hand. Met schitterende oogen was ze opgesprongen.

“Allerleukst meisje!”riep ze vol vuur. “Nee waarachtig, dat moeten we doen! Een prachtstuk wordt het, dat zul je zien. We verzinnen allerlei gekkigheden, en dan geven we dien pedanten kwiebus’s goed zijn vet, hè?”

“Kom, vooruit”, en Bets, ook in vuur geraakt, haalde een vel papier en een potlood. “Hier Kit, begin maar”.

“Wel Edele Heer!”

 

Een half uur lang zaten de vier meisjes gebogen over het gewichtige epistel en verzonnen de dwaaste dingen.

Kitty schreef en schreef en viel soms voorover op het papier van het lachen. De meisjes amuseerden zich dol, en ’s middags deed Kitty den brief netjes overgeschreven in de bus.

 

Veertien dagen later zaten de meisjes weer bij elkaar en lazen het antwoord.

“Wat een prulbrief!”

“Is dat nu het antwoord op zoo’n gloeiende liefdesverklaring als wij hem gemaakt hebben!”

“En hebben er nogal zooveel moeite aan gehad, het is toch God geklaagd.”

“Hij heeft het heele ding zóó uit een brievenboek overgeschreven. Wat een vent!”

Dat waren de uitroepen, waarmee Annie, Bets, Lien en Kitty haar gemoed lucht gaven over zóóveel koudbloedigheid.

“Dat we nu toch met zoo’n gloeiende Heiratsantrag die kikvorsch niet verteederd hebben”, meende Betsy nog ten overvloede. “Schrijft niet eens wat terug dat de moeite waard is. ’t Is zeker een zure ouwe vrijer met een gezicht als een oorwurm!”En Bets imiteerde het oorwurmen-voorkomen door een rimpel tusschen haar vroolijke blauwe kijkers te maken, haar frissche lippen in den vorm van een halve maan omlaag te trekken.

“Ja, zoo iets”, vond Line goedkeurend, “je mag nog van geluk spreken, dat hij niet een van ons trouwet; ik heb bepaald medelijden met het vrouwtje dat hem treft!’

“Ajakkes, wat een akelig idee, door een huwelijksadvertentie aan je man te komen….Bah, stel je eens voor! Maar dat neemt nou niet weg, dat hij een beetje aardiger had kunnen antwoorden!”gaf Kitty haar gemoed nogmaals lucht. “Je slooft je uit, en dit is nou het resultaat. Leelijke ……. stuipekop!”

“Hei, hei”, vermaande Annie moederlijk, “kind, wat een taal! Juffrouw Kitty de Ruiter spreekt weer salontaal!”

“Nu, moeder maar zoo niet, Annetje, ik ken nog een stapeltje meer van die schoonheden der Nederlandsche taal. En je weet best, dat ik die niet van mezelf heb. De bron van al dat schoons is mijn lieve neef, die me nogal telkens voorspreekt, dat ik me toch vooral niet zoo kwajongensachtig moet uitdrukken, en dat ik liever een voorbeeld moest nemen aan juffrouw Van Laren (ja waarachtig, dat zegt ie), dàt een jonge dáme, in de ware beteekenis des woords, en dan volgt de rest. Nee An, je bent in Dik’s oogen een engel. Die wordt nog gecharmeerd van je of hij is ’t al, ook wel moeilijk”.

En toen plotseling aan het onwillig schouderophalen van haar vriendin bemerkende, dat dit onderwerp haar niet aanstond, bruusk afbrekend: “Maar o ja, wat ik zeggen wou, tante vertelde me dat ze over een paar weken een vriend van Dikkie te logeeren krijgt, - handelsman uit Batavia, geloof ik.”

“Nou dat brengt wat leven in de brouwerij”, meende Bets, “dat kan leuk worden.”

“Nee, deze heet Dobbelman, Dolleman, Dorman of zoo iets, ik ben ’t eigenlijk alweer vergeten. Met een D en man erachter, dat weet ik wel. En hij komt nog vóór de soirée variée, zie Dikkie. Maar ja, dat is waar ook Bets, welke japon trek jij aan, blijf je nog bij je witte? Kind, die is zoo gauw vuil op zoo’n dolle fuif, tenminste bij mij.”

En de huwelijksadvertentie en de gevolgen daarvan waren ze glad vergeten; de meisjes babbelden vroolijk en gezellig over allerlei andere onderwerpen………”  

 

DE HUWELYKSADVERTENTIE

 

door

 

Anna Beata.

 

Slot. 

 

Fragment uit een brief van den heer Richard Brongers aan zijn vriend Louis Daalman

…… “Natuurlijk kom je een deel van je verloftijd bij ons doorbrengen. Mama rekent er op. Als je zorgt tegen het midden van de volgende maand hier te zijn, kun je een gloeiende fuif meemaken, een soirée variée, die gegeven wordt ter eere van het tienjarig bestaan van de soos hier. Dan kun je meteen kennis maken met een jonge dame, die me zeer sympathiek is, lief en beschaafd, God kerel, in één woord: subliem. Enfin, dat zul je te zijner tijd wel merken”…….

Fragment uit een brief van Louis Daalman aan Richard Brongers.

“Beste jongen, ik neem je uitnoodiging met veel genoegen aan. Natuurlijk kom ik, en wel zoo gauw mogelijk. Ik ben verlangend met jou engel kennis te maken. Eeerlijk gezegd, ben ik zelf niet vrij van nieuwsgierigheid naar de jonge dames in jouw tampat. Stel je voor, onlangs ontving ik ingesloten brief, reflecteerende op een huwelijksadvertentie, die wij op het kantoor in een vroolijke bui hadden opgemaakt. Reflectanten legio, dat kun je denken; de eene brief al gekker dan de andere, maar deze eene trok bizonder mijn aandacht, lees hem maar eens door, en meld me of je de schrijfster ervan kent”….

Fragment uit een brief van Dik aan Louis.

……. “Of ik de schrijfster er van ken? Nou asjeblieft, ik herkende de hand direkt. Voorloopig verzwijg ik je haar naam, maak maar eerst eens kennis. Tegenover haar zwijg ik natuurlijk ook, het zal me benieuwen, hoe jullie elkaar bevalt.”…….

De dag na het feest was Kitty de Ruiter Annie van Laren komen opzoeken. Ze zaten samen vóór.

“Vond je ’t nou niet vreeselijk geanimeerd?”

“Natuurlijk Annetje lief, ik heb zoo’n pret gehad!” vertelde Kit opgewonden. “Als je maar bedenkt, dat al de strookjes van mijn rok getrapt zijn, en de onderrand ontoonbaar pikzwart is, dan kun je wel nagaan, wat een dolle pret ik gehad heb!”

“Ja, dat is bij jou een maatstaf. Je ma zei laatst nog: “Als bij Kit de boel aan flarden getrapt is, dan heeft ze zich het best geamuseerd”. En dat is ook zoo, hoor. Trouwens, je was bij dien meneer Daalman goed bezorgd, Kit; lieve hemel wat een dolle dries is dat. Net een goede partner???????? Voor een met jou. Zeg, als dat maar geen verloving geeft!”- plagerig dreigde Annie met haar vinger.

“Schei uit, An, je weet best, dat ik er niet aan denk in het huwelijksbootje te stappen. Heelemaal geen aspiraties om kleine schreeuwleelijken te wiegen!” voegde Kitty er ongegeneerd bij. “Ik vind de jongelui allemaal heel aardige jongens, maar verder, nee dank je wel. En trouwens, ze zien welf ook wel, dat Kit een heel aardig is om mee pret te maken, maar eigenlijk te kinderachtig om te trouwen. Jij, zie je, jij zou goed zijn voor het huwelijk, jij bent verstandig en flink, in één woord een model huisvrouw, maar ik…… zeg An, waarom trouw je toch niet?”

“Kind, je weet wel, dat ik niet van houd over zulke nuttelooze kwesties te redeneeren”, antwoordde Annie ernstig.

“Zie je An, zoo is ’t nu telkens; jij plaagt mij wel met dezen of genen, maar als ik jou over zulke dingen begin, wil je er niet van hooren. Stel je toch niet zoo wijs aan. Je bent een vervelend mensch, dáár!”

Annie lachte om dien plotselingen uitval en trok haar vriendinnetje naar zich toe.

“Kitty, Kitty, wat ben je toch ook een baby”, meende ze; “ik heb wel aan wat verstandigers te denken dan aan die malle verliefdheidjes…..”

“O, en dat is dus voor mij wel goed genoeg!”

“Wees nu niet zoo vervelend, Kit, je weet best wat ik meen. Ik heb geen tijd om aan zulke dingen te denken……”

“Omdat je niet wil, zeg dàt. Alsof je niet even goed merkt als ik, dat die arme Dik zich diep ongelukkig maakt………”

“Kitty!”

“Nee, laat me uitspreken, - dat hij nog aan een gebroken hart doodgaat, als je hem zoo blijft behandelen. Ik vind het niets lief van je!”

“Kitty, je weet niet wat je zegt, kind!”

En Kitty zag, hoe haar vriendin vuurrood werd en haar oogen een vochtigen glans kregen.

Met een ruk was ze overeind.

“Heb ik je pijn gedaan, lieveling?” vleide ze berouwvol.

“Dat spijt me, dat meende ik niet zoo. Maar ik geloof zeker, dat Dik het zich erg aantrekt; vanochtend was hij weer erg down, en je weet wel ja, al heb ik nu dikwijls ruzie met Dikkie, ik mag hem toch wel graag, en daarom vind ik het zoo zielig voor hem!”

maar Annie was zichzelf alweer volkomen meester. Ze glimlachte weer.

“Hij kon geen beter pleitbezorgstertje hebben dan jou”, zei ze opgewekt.

“Maare…… is ’t morgenmiddag weer tennissen?”voegde ze erbij.

“Ja zeker, je komt toch ook? Louis, ik bedoel meneer Daalman, komt ook, hij moet uitstekend tennissen; hij is geloof ik, een verwoed sportsman, fietsen doet hij ook al, foorball, zwemmen, schieten, enz. Hij heeft zijn fiets meegenomen, en hij heeft mij aangeboden de mijne in orde te maken, dan gaan we samen fietstochten doen; ik zal hem de schoone entourage van onze stad laten bewonderen…….”

“Dank je wel”, klonk het lachend terug, “denk je, dat ik vijfde rad aan den wagen wil spelen? Zoo’n fàcheuse troisième, hè. Fiets jij maar met Louis’tje alleen, kind, en maak hem maar niet verliefder dan hij is! Als je tenminste medelijden met zijn zielsrust hebt.”

“Plaag maar toe, nare Au, hij is héélemaal niet verliefd, daar is ie veel te verstandig voor, hoor”, begon Kitty met overtuiging.

“Jawel, verdedig hem maar goed, ’t beste bewijs, dat jij het ook bent, verliefd namelijk!”plaagde An verder.

“Annietje! Schei je nu uit!”

“Waarom zou ik?”

“Plaaggeest! Ik ga er vandoor, als je niet ophoudt”riep Kitty ten einde raad.

“Zeker een afspraakje? Met Loutje? Ik zie ze daar net verschijnen, om den hoek, je neef en hem”, bemerkte Annie opziende.

“Ach kom!”deed Kitty verontwaardigd.

“Nee heusch, daar heb je ze. Komen ze je afhalen?”

“Ja’zoo iets riepen ze me daareven wel toe, toen ik voorbijging”, bedacht Kitty zich.

“Wat die neef van jou toch ineens attent wordt voor z’n nichtje onder invloed van den heer Daalman, hè! Maak maar gauw dat je wegkomt!”

“Doe je me geen uitgeleide, naar schepsel?”

“Zoo en néglige? Ben je wijs? Dag kinnie, je cavaliers worden ongeduldig.”

“Dag, nare, plagerige An. Doe de groeten aan je ma. Dááág!”

Annie van Laren zag haar lachend na, zooals ze de trappen afholde, met de rokken hoog opgenomen, en met een sprong vlak naast de beide heeren terecht kwam.

“Als dat geen paartje wordt”, mompelde ze zachtjes, toen ze Kit’s elegant klein figuurtje zag voortstappen naast haar cavalier, die wel twee hoofden groter was dan zij.

En ziende, dat Kitty omkeek, wuifde ze haar nog eens toe.

De stralen der dalende zon belichtten verguldend de heesters en planten in den smaakvol aangelegden en keurig onderhouden tuin van mevrouw Brongers.

Langs het begrinte pad kwamen vlugge schreden nader, en Kitty’s vroolijke stem riep:

“Dik, Dikkie, waar zit je toch, jongen? Ik wacht nu al een half uur.”

“Geduld, poesje”, kwam Dik’s stem uit de achtergalerij. “Louis’ voorband loopt telkens leeg. Maar we zijn er zoo dadelijk, denk ik”.

“Mag de jongen mijn banden ook eventjes oppompen?”

En de achtergalerij binnenstappend – “Goeden middag, samen. Mijn God, is dat wachten. Ik dacht eigenlijk, dat jullie allebei verongelukt waren.”

“Gelukkig niet juffrouw Kitty”, antwoordde Daalman lachend op haar neerziend, “alleen mijn voorband schijnt het af te leggen”. En hij wees naar zijn fiets, waar de huisjongen naast knielde, in vóllen ijver bezig te pompen.

“Het ligt misschien aan den ventiel”, raadde Kitty, haar fiets tegen een paal posterend.

“Zeg weet je wat, lui”- Dik veegde zich het klamme voorhoofd af – “laten we dien jongen non maar laten knoeien. Als hij klaar is, zal hij ’t ons wel komen zeggen. Ik geef er

tenminste de brui van. Ik ga zoolang inhet priëel zitten. Gaan jullie mee?”

En zoo kuierden ze gezamenlijk naar het aardige zitje, dat mevrouw Brongers haar “priëel” placht te noemen. Onder den ouden, dikken waringin-boom, had ze een tuinameublement laten zetten, en dit, met de hooge palmen in potten aan de open zijden, deed de illusie van een priëeltje volkomen schijnen.

Met een diepen zucht zakte Dik op een stoel neer en trok een anderen bij om zijn beenen op uit te strekken.

“Heb je ooit een luier vlegel gezien!” spotte Kitty “niets uitgevoerd warempel, en dan nog…..”

“Sssst!”Met een souverein gebaar legde Richard zijn nichtje het zwijgen op. “Kind, ratel niet zoo, het lijkt waarachtig wel……. enfin, ik zal maar niet in vergelijkingen treden. Je mocht waarachtig wel wat meer respect voor je tien jaar ouderen neef hebben.”

“Nou, heb ik dat dan soms niet?” plaagde Kitty. “Wat zegt u, meneer Daalman.”

“Zeker juffrouw Kitty, ik vind Richard in één woord veeleischend!”

“Zie je nu wel?”triomfeerde Kit.

“Ja natuurlijk, Louis zal je wel helpen, die is zoo ver……”begon Dik ongegeneerd, maar een woedende blik van zijn vriend deed hem de rest inslikken.

“Wil ik je eens wat zeggen?” En Kitty hield haar hoofdje schuin en zag haar neef plagerig aan. “Jij moest respect voor mij hebben. – En dat heeft hij ook wel”, vervolgde ze tegen Louis, “dat had u laatst moeten zien, toen ik zijn scheermes naar huis had meegenomen om karton mee te snijden:” Louis kon zich niet weerhouden even te glimlachen.

“Hij had zich in geen week geschoren, hij zag er uit als een stekelvarken, en daar juist krijgt tante dien avond bezoek en nog wel van een dame, die hm! hm! Mijn neef erg na aan het hart ligt…..Toen had u die smeekbeden moeten lezen, die hij me per leitje zond. Ik werd waarachtig bijna verteederd, maar tot overmaat van ramp…… was ik zelf vergeten, waar ik het ding gelaten had. Het heel huishouden op stelten, kun je begrijpen, iedereen zocht mee, pa, ma, de bedienden. En ik kreeg een ongezouten standje voor mijn “malle streken”, zooals ma het noemde. Net toen we ’t nare ding uit pa’s schrijftafella hadden opgediept (ik herinnerde me later dat ik ’t er zelf in gestopt had), komt Dikkie, der wanhoop nabij, zelf aanhollen, de vertwijfeling straalde hem uit z’n oogen, hij had op dat oogenblik wel een knieval voor me willen doen, geloof ik, als ik hem in Godsnaam maar aan zijn scheermes hielp. En of hij toen ontzag voor me had!”

En met beide handen een langen neus makend, zag Kitty haar neef uitdagend aan, wat met een schouderophalen werd beantwoord.

“Wacht, klein nest”, dreigde hij met een ondeugende flikkering in zijn oogen. “Ik zal jou leeren een toontje lager te zingen, hè. Wil ik jou eens een episode uit je leven ????????? Of wilje misschien liever niet meer weten,???? Met plagende zekerheid van doel te treffen, wachtte hij even, en om zijn triomf nog meer te genieten, vervolgde hij langzaam, op elk woord nadruk leggend – “dat jij gloeiende declaraties schrijft op een …… huwelijksadvertentie?”

Met een verschrikten uitroep was Kitty half opgestaan.

“Hoe weet jij dat?”stiet ze uit, ent oen zich herstellend, met iets van haar gewonen overmoed: “Niets van aan, ’t is niet waar. Dat jok je.”

“Ja dat merk ik, vooral als je vraagt: “Hoe weet jij dat?”Hoe ik het weet? – wel van dengene, aan wien jou liefdesbrief gericht was, - daar zit ie!” wijzend op Louis.

Kitty was met een vuurrode kleur in haar stoel teruggevallen, en in haar eerste schaamte, wist ze niet beters te doen, dan met haar handen haar gezichtje te bedekken.

Spotachtig lachend stond Dik op. “Nu adieu tot straks. Ik ga zien, hoe het met de fietsen gesteld is. Troost jij haar maar. Louis!”

En meteen was hij weg; met de handen in de zakken, liep hij fluitend het tuinpad af.

Een half uur later vond mevrouw Brongers haar zoon alleen in de voorgalerij zitten, verdiept in de krant.

“Zijn jullie niet aan het fietsen? Waar zijn de anderen?” vroeg ze verwonderd.

“Mama”, antwoordde haar zoon geheimzinnig. “Louis en Kitty zitten samen in het priëel, en ik geloof dat die met hun beidjes daar wat te verhandelen hebben, waar ze mij bij missen kunnen. De fietsen staan al lang klaar, maar ik geloof, dat ze me er eeuwig dankbaar voor zullen zijn, dat ik ze niet ga halen.”

En mevrouw Brongers glimlachte begrijpend.

Den volgende morgen was Kitty reeds vroeg bij haar beste vriendin Annie van Laren. Overgelukkig vertelde ze Annie het groote nieuws: dat de heer Louis Daalman haar gevraagd had zijn vrouwtje te worden.

“En stel je eens voor, Anneke, - weet je nog wel, die huwelijksadvertentie, daar we toen op geschreven hebben?

Nou, verbeeld je, die had hij geplaatst, voor de mop natuurlijk, wat toevallig hè? en……. Hij heeft mijn brief ontvangen en beantwoord, en we hebben hem nogal zoo uitgemaakt, dien goeien jongen!”

“Jawel, nu is ie een goeie jongen, hij moest maar weten, wat z’n meisje voor moois van hem gezegd heeft!”

“Ja, maar toen kende ik hem nog niet, zie je, maar nu………..”

“En waar blijven nu je mooie theorieën over het niet willen trouwen, etc.? En heb je niet zelf beweerd: bah, ’t idee alleen al om door een huwelijksadvertentie aan je man te komen! En als er nu toch iemand zeker door een advertentie aan haar man is gekomen……. Dan ben jij het wel! Nee, die theorieën van jou!”

“Stil maar, Schatz, ik ben veel te gelukkig om nu nog aan theorieën te denken!” dweepte Kitty.

“Nee. Je denkt nu waarschijnlijk meer aan de praktijk hè?” lachte haar vriendin.

“O Annie, wat plaag je me toch – ik mag lijden, ik mag lijden dat jij ook eens tot over je ooren verliefd wordt, dan heb je je verdiende loon! Ja, zeker, ik hoop ’t heusch. Maar zeg, wat zullen Bets en Lien groote oogen opzetten als ze hooren, dat ik me hals over kop in m’n “ongeluk” gestort heb. Denk je niet?”

“Verbeeld je dat maar niet, vrouwke, ze hebben het allbei al lang zien aankomen, heusch. Trouwens, dat heeft zoo wat de heele stad zoo’n beetje verwacht, dat jij je “ongeluk”, zooals je het uitdrukt, met rassche schreden tegemoet liep!” Annie was in een plagerige bui!

“En dat alles door die huwelijksadvertentie!” Kitty zuchtte en sloeg met een komische wanhoop de oogen ten hemel. “Weet je wat Dikkie tegen Lou zei, toen hij het hoorde? – “Nou beste kerel”, zei die, “daar ben je ook wat moois begonnen! Zoo’n baby!” Ja, dat zei hij waarachtig. In plaats van nu dan tenminste wat eerbeid voor me te hebben! ’t Staat toch chic, “mijn nichtje mevrouw Daalman”, - klinkt dat niet mooi?”

“Wanneer wordt het publiek?” informeerde Annie.

“Over een paar maanden, hij moet eerst antwoord van z’n vader hebben, die in Holland is.”

Toen Lien en Bets een poosje later kwamen opdagen, werd haar het nieuws onder zegel van allerdiepste geheimhouding in kleuren en geuren verteld.

“Dat komt er nou van, als je op zoo’n advertentie schrijft” was aller conclusie ten slotte.

“Het zal me een huishoudentje worden”, meende Line spotachtig, “meneer is al net zoo kwajongensachtig als mevrouw! Precies aan elkaar gewaagd!”

“Jullie komen allemaal bij me logeeren”, inviteerde Kitty bij voorbaat. “Wat een gezellige pan zal dat worden, hè?”

En zoo verstreek de dag met het maken van toekomstplannetjes. Toen ze afscheid namen, fluisterde Kitty Annie in ’t oor: “Nu jij nog Anneke, dan is het stelletje compleet.”

“Ik word onderwijzeres!” lachte Annie rustig.

Maar toen een jaar later de heer en mevrouw Daalman-De Ruiter op hun huwelijksreis te Tosari waren, bereikte hen het telegrafisch bericht:

Geëngageerd:

Annie en Richard.

Waarop onmiddellijk het antwoord werd afgezonden:

Van harte gefeliciteerd.

Lou en Kitty.

“dat heeft lang geduurd, hoor!” merkte het jonge mevrouwtje op. “Maar weet je,. Wat ik geloof, vent? Dat Annie eigenlijk gewacht heeft, tot ze haar acte voor onderwijzeres had!”

’t Kan wezen! Enfin, nu gaat ze haar acte voor mevrouw Brongers halen, dat is vrij wat beter!”

“Zoo, denk jij dat, meneer? Jullie mannen zijn toch allemaal even pedant!“

“Dat mag dan toch waarachtig wel, na al de moeite en den lust, die wij er van hebben om een vrouwtje te veroveren.”

“Ja, jij hebt nog al veel moeite en last ervan gehad, mannetje jij…….”

“Wil je wel eens je mond houden, kleine heks, anders…….”

“Jij, die je vrouw gekregen hebt door……” En half stikkend in zijn instuimige omhelzing en onder zijn zoenen, half verstaanbaar.

………….. door een huwelijksadvertentie.

het Damescompartiment