Tine Bonnema: Over de grenzen D.A. Daamen, Den Haag [1921], 254 pagina's.
Ten geleide Deze roman bestaat uit twee boeken, die samen een geheel vormen. In het onderstaande fragment worstelt Lien met de combinatie geloof en concubinaat. Wim, de man die het concubinaat praktiseerde, evenzeer.
Wat hoopte hij of verwachte hij van de toekomst? Voortdurend was hem de gedachte bij: kon Lien toch mijn vrouw worden... ik kan haar niet opgeven... ik heb haar nòòdig om gelukkig te zijn. Hoe meer hij haar uit haar brieven leerde kennen, des te inniger werd zijn verlangen. Gelijk met den brief van Lien ontving hij er ook een van Annie uit Bandoeng. Zij schreef dat ze zich binnen kort ging verloven met een jong pas uitgekomen Zendeling Arts. Bij de Banninga's, waar hij gelogeerd was gelijk met haar in de Kerstvacantie, had ze hem leeren kennen. Daarna waren ze met elkaar gaan correspondeeren en nu zou hun verloving al heel gauw er door komen. Aan haar voogd en zijn familie was geschreven. Zij verwachtten daarop telegrafisch antwoord en wilden daarna hun verloving bekend maken. Zij had ook Lien geschreven en was benieuwd wat Vredenburg er wel van zeggen zou. Zij zouden maar heel kort verloofd blijven en spoedig trouwen want haar aanstaande man wilde niet graag langer alleen blijven op de eenzame zendingspost waar hij zoo goed vrouwelijke hulp kon gebruiken. Het leek haar heerlijk, schreef ze, haar man in zijn werk te kunnen helpen.
.....................................................................
Zeker hij was heel blij voor Annie - dat ze zich gelukkig voelde bij het vooruitzicht spoedig haar man te volgen - en het deed hem warm aan dat ze zoo enthousiast over hem en zijn werk schreef - maar het wekte in hem het schrijnend verlangen des te sterker op. Wanneer zou hij eens zijn huis mogen in orde brengen om Lien als zijn vrouw er binnen te leiden? Met Kerstfeest was hij naar Malang geweest. Annie groeide flink en was nu bijna vier jaat - 't scheen een aardig verstandig kind te zullen worden. De vrouw van zijn vriend had hem geraden - indien hij ooit plan had om te trouwen - niet te lang daarmee te wachten. Het kind zou jong, veel beter kunnen wennen aan een nieuwe omgeving, want nu was ze aan háár gehecht en mòst het natuurlijk moeilijkheden opleveren als ze later een andere verzorgster kreeg en in een geheel andere kring zou gebracht worden. O! hij voelde zoo telkens de groote verantwoordelijkheid die hij op zich genomen had. Er was een tijd geweest dat hij er aan gedacht had het kind bij Van der Steur te brengen en het daar verder te laten opvoeden. Maar spoedig verwierp hij die gedachte... Wat voelde hij zich een ellendeling toen... Zeker, nu het kind er was moest het maar op zij geschoven worden - en een opvoeding ontvangen met allerlei soort van kinderen... waaronder vele uitgestootenen van de maatschappij... Ze zou hem als ze ooit haar afkomst te weten kwam, met bittere haat terecht kunnen verwijten, dat hij haar verschopt had, ver beneden zich... Moest het kind de ellende dragen, door hem in onbezonnenheid over haar hoofd uitgestort? Neen. - hij had zich voor zich zelf geschaamd... Annie zou een opvoeding ontvangen zijn positie waardig. Hij zou trachten haar zóó te behandelen dat ze hem nooit zou kunnen haten omdat hij haar in de donkerheid en de wanhoop van een leven met halfheid had geworpen. Daarin moest hij echter gesteund worden door de liefde en hulp van een verstandige vrouw. Hoe dat moest?
Hij had er veel over nagedacht, maar stuitte op honderden bezwaren. Toen hij Lien leerde kennen was er weer een straal van hoop in zijn ziel gekomen. En wat had hij sinds dien tijd al weer veel nieuwe bezwaren zien verrijzen. Dit alles weer overdenkende - werd zijn aandacht van zijn werk afgeleid, dat zich tot hooge stapels stukken had verzameld. Hij legde de pen een oogenblik neer - straks zou hij wel weer verder gaan. Hij zette zich in een makkelijke stoel in den hoek van de binnengalerij, waar een zitje van Japara's houtsnijwerk stond op 'n zachtrood Smyrnakarpet. Drie stoelen en een rustieke bank om een lage, ronde tafel. 't Onderste gedeelte van den muur was in den hoek geheel bedekt met een lambrizeering van sarongs. Daarboven hing een kain pandjang, smaakvol geplooid, en versierd met allerlei soorten wapens en pijlen. Hij hield van al die bekende dingen om zich heen... had die langzaam aan bijeen verzameld. Antieke kunstvoorwerpen waren er onder, deels zelf gekocht en ook geschenken. Door zijn lang verblijf in Indië had hij volop gelegenheid gehad van verschillende plaatsen mooie of bijzondere dingen mee te nemen. Overal hingen blauwe borden aan den muur, en op een djattirek met planken stonden dicht opeen, allerlei voorwerpen van oud koper, afkomstig van Sumatra. Terwijl hij achterover leunde in zijn stoel, overzag hij het alles met de oogen van één die waardeert wát hij bezit. Overal waar hij gewoond had, wist hij 't egzellig en huiselijk te maken, rustte hij niet voor alles op de oude plekjes stond, zóó dat hij zich weer spoedig een "home" geschapen had. Op het schrijfbureau stonden de portretten van zijn vader en moeder en een kleine foto uit Lien's meisjestijd met een van de kleine Annie er vlak naast. Zoo dacht hij die twee altijd: bij elkaar. 't Gaf hem een heerlijke rust-gedachte de voorstelling: in Lien eenmaal de moeder van zijn kind te mogen zien. Altijd dwaalden zijn zorgen en gedachten om het kind... het kind dat door zijn zonde, zijn verkeerdheid, het leven aanschouwd had. Dat hem misschien later zou vragen als ze volwassen zou zijn: waar is mijn moeder? Wat hebt ge met haar gedaan?
Voor de moeder had hij nooit een oogenblik liefde gevoeld. De verhouding tot haar was nooit een andere geweest dan van heer tot gedienstige. Als een nederige slavin had ze zich jegens hem gedragen. Nooit voor zich zelf iets gevraagd - enkel zijn wil geëerbiedigd. Toch had hij geweten dat ze zich vrijwillig aan hem overgaf, uit welke oorzaak het dan ook egweest mocht zijn. Gelijk langzaam stroomend water zich eindelijk vormt tot een beek die zich bruisend voortbeweegt - zoo waren zyn sluimerende zinnen ontwaakt bij het steeds zien - elken dag weer- van die jonge vrouw met haar smeekende, onderworpen houding... haar oogen vol verlangen en gedweeheid. Toen het kind geboren moest worden was er niet dan berouw en medelijden in zijn hart geweest. Hij kòn het niet dragen zijn slachtoffer telkens weer onder de oogen te komen - al maakte zij hem geen enkel verwijt... Het was hem een verlichting geweest toen ze hem verzocht had naar de "oedik" te mogen gaan tot alles achter den rug zou zijn. O, nooit zou hij den dag vergeten toen hij haar op de tengere armen het kind - het zijne - had zien liggen. Het was hem als brandde er vuur in zijn binnenste en hij de meest verachtelijkste aller schepselen zich voelde... Nòg op dit oogenblik zag hij alles duilijk vó:ór zich. Neen, hij wilde nu niet meer aan dien tijd terug denken. Kòn hij het verleden toch van zich afschudden - met al wat hem bezwaarde en beangstte. Nooit -dacht hij - zouden de bittere gevolgen van zijn misstap uit zijn leven weggenomen kunnen worden. En toch verlangde hij zoo innig naar het geluk dat hij zich met Lien voorstelde. Hij wist nu dat de woorden uit den Bijbel waarheid bevatten: "Maar een iegenlijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart zonde en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood." Nu wist hij wel, dat de zonde niet bevredigt - maar juist berooft van vrede. Had ze hem niet al zijn zielsrust ontnomen? Verdiept in gepeins zat hij langen tijd bewegenloos voor zich uit te staren. De klok tikte rustig voort in de kalre stilte... van buiten klink het krekelgekras uit de sawah's omhoog. Een zachte zeewind ruischte door de hooge rij van tamarinden voor het huis. Uit de bijgebouwen klonken de tonen van een fluit... waarbij een melancholieke mannenstem, in den duisteren avond zijn liederen neuriede, van liefde en strijd.
Het werkte op hem in als een verdoovend medicijn. Hij voelde zich zwak... en moegestreden. Wat was de mensch in de groote, machtige schepping?
(pag. 146-149)