doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Soewarsih Djojopoespito:
Buiten het gareel. Indonesische roman
Utrecht: Uitgeversmaatschappij W. de Haan, 1946
Amsterdam: Uitgeverij "Vrij Nederland", 1946
247 pagina's, met een inleiding van E. du Perron. (tweede druk)


Ten geleide
Terwijl het Indië van de Hollanders schijnbaar vanzelfsprekend bestond, ontwikkelde zich daarnaast, als in een andere werkelijkheid, Indonesië. Hoewel, ernaast? Soewarsih schrijft: "Zo klein was de stad, dat alle Hollands sprekenden elkaar kenden en men bij wijze van zeggen precies de kleur van de kabaja van een mevrouw op die en die dag wit te zeggen." In deze wereld leeft de hoofpersoon Soelastri, in wie wij de schrijfster zelf herkennen. Soelastri ontwikkelt zich als auteur, maar eerst moet zij veel obstakels overwinnen om haar innerlijke vrijheid te behouden.
In het onderstaande fragment zien we hoe haar Indonesische omgeving eisen aan Soelastri stelt, waaraan zij moet voldoen om een 'echte' Indonesische te zijn. De annotaties zijn van Soewarsih zelf.

XIII
Wat moet je doen, als men je nodigt op een mie-partijtje (1) 's avonds onder een waringinboom? Je zou even terugschrikken voor het "niet nette" van zo'n smulpartij en toch toestemmen om de uitnodiger niet te kwetsen. Bovendien was het pikant en een beetje avontuurlijk en je ging dus mee met het aanhoudend gevoel van bespied te worden.
Onder de reusachtige waringin zaten Soedarmo, Soelastri, Loerni en Ribowo op lintjaks (2) en volgden elke beweging van de mie-verkoper, die met een deskundig air de uitjes fruitte in zijn zwartijzeren pan. Verkoper en knechtje zagen ze geheimzinnig bewegen in het oranje schijnsel van de pertroleumlamp; alle andere mensen zaten in het halfduister en boven hun hoofd koepelde het zwarte donker van de waringingboom beangstigend somber, als zat het er vol gandroewo's en poentianaks (3). Soelastri tuurde omhoog en griezelde gezellig, toen ze de blaren in hun gekartelde schaduwen een gezicht zag vormen tegen het lichtblauw van de sterrenbesproeide hemel. Ze zagen elkaar nauwelijks, maar ze hoorden elkaars stemmen vol en luid, als kwamen die beter uit, nu de gezichten in het donker bleven.
"Gezellig, hier, hè, maar het jeukt aan mijn dij," fluisterde Loerni. Ze stond ritselend op, tastte over de mat, die op de bank lag, ging weer zitten. Dan weer fluisterend:
"Wandluizen, Lastri. Voel je niets?"
Soelastri schrok op, want ze had al die tijd zwijgend naar de mieverkoper gekeken, die proefde en toen goedkeurend de mie overdeed in borden. Twee borden op een theeblad - dampende mie, waarvan de geur je het water in de mond deed komen, en het knechtje ging er mee op stap.
"Voor ons?" zei Soedarmo en legde zijn sigaret weg om de borden in ontvangst te nemen. Maar het knechtje was al nergens meer te zien. Ribowo lachte en Soedarmo, voelde Soelastri, was rood geworden tot over zijn oren, want de mie was voor een ander gezelschap bestemd. Je rook de geur, je zag het knechtje telkens met gevulde borden en je werd kregelig, dat je zo lang moest wachten, terwijl anderen al aan hun portie bezig waren. Soedarmo ging naar de verkoper toe en zei enigszins korzelig, hoewel toch beleefd:
"Wilt u ons gauw helpen, met oeritan (kippeneieren, in embryonale toestand), alstublieft."
De mie-verkoper knikte, deed een greep naar de gele mie in zijn pikolan, gooide die in het vocht, roerde, bracht het gerecht weer op de borden over. Uren had hij hier gezeten, de prei in stukjes gesneden, de uitjes gefruit, en uren de gewillige klanten bediend, en het scheen of hij op het lage krukje als vastgenageld zst en niets meer kon dan zwijgen, knikken, koken en geld wisselen. Maar de kopers, hem als mieverkoper naar waarde schattend, verweten hem niets, als ze een half uur of langer moesten wachten. Je kwam om mie te eten en daarmee uit; in dat half uurtje hield je je bezig met je eigen gedachten of wat anders.
Eindelijk zette het knechtje borden voor Soedarmo en Ribowo neer; lepels werden er bij gegeven. Toen zei Soedarmo:
"Geef ons lombok en atjar," (tafelzuur) stak de lepel in de hete saus, terwijl hij met gewichtige ernst verklaarde:
"Daar gaan de bacillen van dood." Hij schudde de lepel, nam wat mie, stak die in zijn mond, maar maakte plotseling een slurpend geluid. Waarschijnlijk had hij zich de tong gebrand, want hij zei met een eigenaardige stem, als was zijn tong omgekruld:
"Heerlijk."
Soelastri en Loerni lachten, de eerste met enig leedvermaak om zijn gulzigheid. Ribowo schoof Loerni zijn bord toe en ging even weg. Loerni gaf het bord door aan Soelastri; zijzelf wachtte, tot het knechtje weer kwam. Soelastri at met de indruk nog wat anders te eten dan mie alleen, want ze had de doek gezien, waarmee het bord afgelapt was. Zo onbestemd vaag van kleur, dat ze vermoedde, dat die doek al dagenlang gebruikt was; in ieder geval, het was een sensatie, en Loerni die al aan haar portie begon, moedigde aan:
"Hij verdient zijn beroemdheid ten volle."
"Wie?" vroeg onnozel Soelastri.
"Die mieverkoper natuurlijk. Dacht je soms Ki Hadjar? O, de mie-verkoper is zelfs bekender dan hij! bij de jongeren is hij zelfs populairder." spotte Soedarmo, en Loerni bitste:
"Schei uit, mie en Ki Hadjar, dat is heiligschennis." Toen naar haar man omkijkend:
"En jij, eet je niet?'
Ribowo zei:
"Ik lust geen mie."
Plotseling begon Soelastri te lachen. het was dus geen galanterie geweest, dat hij zijn vrouw eerder liet beginnen. Loerni vergoelijkte: "Lekkere dingen lust hij niet. We zijn eens op bezoek geweest bij een nicht, die speciaal biefstuk voor hem gebakken had, maar mijn man keek eenvoudig niet naar die biefstuk om, en toen ik hem na het eten daarover sprak, schrok hij ervan en verontschuldigde zich, dat hij niet graag rauw vlees at."
Ribowo zat in elkaar gedoken naast Soedarmo en veerde op toen een man hem een bord bracht.

(...)

Voor Soelastri was het iets nieuws om om twee uur 's nachts nog eten te kunnen krijgen; in haar streek zouden ook de verkopers al voor twaalven ter ruste zijn gegaan. Daar leefde de straten 's nachts niet zoals hier. Dit waren de bekoorlijke kanten van het leven in Djokja, poëzie voor het grijpen, maar toch snakte je naar een frisse sfer van vrienden om je heen. Djokja was te eng om anderen dan ambtenaren het gevoel te geven van er te horen. telkens was het:
"En die mevrouw, weet je, ze heeft echtscheiding moeten vragen."
of:
"Ze kan met niemand opschieten, zelfs niet met haar eigen kinderen. wat een mens!"
Of men vertelde elkaar in geuren en kleuren het feest van nog een andere mevrouw.
"De gouverneur was er bij. En de guirlandes waren van echte bloemen gemaakt en de orchideeën waren speciaal besteld uit de tuin van een Europeaan. En een geschenken!" De spreekster sloeg dan de handen in elkaar, hief de blik ten hemel. "Neen maar, de versiering alleen heeft zeker een paar honderd gulden gekost."
Zelfs de mannen stelden er belang in en susten soms een opkomende ruzie tussen twee dames. Op zulke ogenblikken was Loerni in haar element; toch gaf ze curssusen aan marhaèn-vrouwen (proletariers) en leerde hun, dat grote dames parasieten waren.
De chronique scandaleuse van de stad kwam bij monde van de een bij Windarti terecht, door tussenkomst van een ander weer bij Loerni, zodat er geen vuiltje aan de lucht was, of ieder wist het. Zo klein was de stad, dat alle Hollands sprekenden elkaar kenden en men bij wijze van zeggen precies de kleur van de kabaja van een mevrouw op die en die dag wit te zeggen. Soelastri wered al stiller en zonderde zich in gezelscha van anderen af. men fluisterde dan over haar en zei:
"Ze heeft dichterlijke aspiraties en zweeft dus in hogere sferen. Zoiets begrijp ik nu niet maar ze heeft volgens haar zus Martilah vaak gedichten geschreven. En we kunnen op Marti aan; die weet zoiets te beoordelen, hoor!'
Maar Loerni haalde resoluut haar schouders op, vond het aanstellerij en wreekte zich door telkens verstrooid te antwoorden op de een of andere vraag van Soelastri, want natuurlijk, je kon met je gedachten toch net zo goed bij je vrouwenvereniging zijn, en de Perempoean Insjaf ("de bewuste vrouw?), Loerni's vereniging, had zorgen te meer. Leden had ze in het bescheiden aantal van twintig; soms versliep de cursusleidster zich en kwam op de cursus, als de cursisten net weg wilden. Loerni zelf zag Soelastri vaak fors en krachtig naar het clubgebouw gaan en dan kwam ze, boeken in de hand, kaarsrecht, bij haar en Soedarmo binnen, praatte wat, spiedde even naar de potten met chevelures, die Soelastri van haar geleend had en controleerde, of er water over de wortels gegoten was.

1 mie-partijtje: Mie, Chinese vermicelli
2 lintjaks : sofa van bamboe
gandroewo's en poentianaks : mannelijke en vrouwelijke spoken

Pag. 149-154