doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

dr. Aletta H. Jacobs:
Reisbrieven uit Afrika en Azië
(tweede deel)

Almelo: W. Hilarius Wzn, 1913


Ten geleide
Los van natuurbeschouwingen en studie van de volkeren die Aletta Jacobs tegenkwam, bleef voor haar dat ene centraal staat: propaganda maken voor het vrouwenkiesrecht, in grote steden als Batavia maar ook in kleinere dorpjes als Sindanglaja.

Op Java; III

Den 9en Mei 's avonds, een halven dag vroeger dan wij verwacht hadden, voer de "Tambora", een van de mooie booten van de Rotterdamsche Lloyd, ons van Padang naar Batavia terug. Door deze vervroegde aankomst en vertrek van de boot werd nog even het afscheidsdiner, door de familie Kamerling voor ons belegd, in de war gestuurd. Toen de gasten kwamen, moesten wij afreizen, alleen de vroegkomers konden wij nog even de hand tot afscheid reiken! De heer Kamerling, die ons, niettegenstaande 't in de war gestuurde diner, toch zelf naar de boot bracht, had van tevoren gezorgd, dat de bagage bezorgd werd, die reeds netjes op haar plaats in onze hutten op ons wachtte.
Het waren een paar gezellige, vroolijke dagen die wij aan boord sleten. De laatste dagen aan boord van deze Hollandsche mailbooten worden altijd als feestdagen beschouwd; het afscheidsdiner is een maaltijd met een begin, maar zonder einde; goede wijn en champagne wordt dan namens en kapitein den gasten geoffreerd; sigaren voor de heeren, zoetigheidjes voor de dames en aardige, bruikbare souvenirs vindt men naast zijn couvert of worden gedurende het diner rondgediend, en als het oogenblik van de champagne is aangebroken, dan breekt ook meteen de welbespraaktheid los en vleien de toasten op elkeen en ieder van veler lippen. De vroolijkheid behoefde niet met geweld opgewekt te worden, ze kwam spontaan en 't was duidelijk, dat de vele reizigers, die eenige weken gezamenlijk dit schip bevolkt hadden, het te zamen goed hebben kunnen vinden en dat zij ook met den kapitein en de officieren van het schip goede vriendschap hadden gesloten.
In Tandjong Priok aangekomen, hadden wij weder datzelfde gezeur met de toelatingsbewijzen. Niettegenstaande wij onze toelatingsbewijzen, die twee jaren gelding zijn, bij ons hadden, moesten wij toch wachten tot allen klaar waren, omdat niemand vóó dien tijd van boord mocht gaan. Op een snikheeten middag eenige uren in de haven van Tandjong Priok doelloos door te brengen, gun ik mijn vijanden zelfs niet.
Het was in Batavia zoo heet - men vertelde ons, dat in veertig jaren zoo'n hitte niet voorgekomen was - dat wij besloten zoo spoedig mogelijk onze zaken aldaar te regelen en naar Buitenzorg te vertrekken en daarmede onzen toer door Java te beginnen.
In het Hotel Bellevue te Buitenzorg vonden wij vriendelijke opname en een paar frissche kamers met een wonderschoon uitzicht op den berg Salak en op de daaronder stroomende rivier. Uren konden wij daar, op de veranda zittende, doorbrengen met te kijken naar de kleine, bruine kindertjes, die daar als jonge kikvorschen in en uit de rivier sprongen en zich daar den geheelen dag amuseerden, terwijl hunne moeders, tot aan het middel in het water staande, tallooze gekleurde sarongs en witte baadjes in den snelvlietende stroom waschen en ze dan op den oever te drogen legden. De berg zelf, tot aan den top begroeid met theeplantages en palmboomen, bood ons een heerlijken, rustigen aanblik. Drie dagen brachten wij in Buitenzorg door, dagen, die vol waren met afwisselende indrukken.
Natuurlijk gold ons eerste bezoek de beroemde botanische tuinen, den trots van Java. Zonder het opzettelijk te willen, maakte ik toch onwillekeurig vergelijkingen met den mededinger naar de kroon van de beste en de mooiste in de geheele wereld te zijn, den Koninklijken Botanischen tuin in Paradenya, op Ceylon. Ik ben blij, dat ik niet geroepen ven, in deze uitspraak te moeten doen, want het zou mij heel zwaar vallen uit te maken, welke van beide den prijs verdient. Is onze Koninklijke tuin misschien smaakvoller aangelegd, die in Paradenya bezit het voordeel, dat men bij elken boom en plant naast den wetenschappelijken Latijnschen naam ook den gebruikelijken Engelschen naam vermeldt vindt, benevens den naam van het land, waar die boom of plant inheemsch is.
Naast den botanischen tuin interesseerden ons het meest, de eveneens beroemde kweek- en proeftuinen en de landbouwtuin. Hiermede verbonden wij meteen een bezoek aan de landbouwschool, alwaar wij van het onderwijs niet veel konden zien, omdat de jongelieden juist in de examen-werkzaamheden zaten. Het waren in hoofdzaak jongens, geboren uit Hollandsche vaders en inlandsche moeders, die de leerlingen vormden en naar de directeur ons mededeelde, was het voornamelijk om voor deze jongens een hun passenden werkkring te vormen, dat deze school in het leven was geroepen. Ik hoop, dat er een hooger en van meer algemeen belang bij de oprichting en instandhouding van deze school beoogd wordt, al is het resultaat dan ook, dat daarmede bedoelde jongelieden aan eene maatschappelijke positie geholpen worden.
Ik wil niet opnoemen wat wij in Buitenzorg op zoölogisch, botanisch, landbouwkundig, chemisch en phytopathologisch gebied meer voor bijzonderheden zagen, doch met een enkel woord wil ik toch even het zoö-phytopathalogisch museum gedenken, met zijn bekwamen directeur, den heer Ouwens, aan het hoofd, den man, die zoo met liefde zijn interesssanten arbeid volbrengt. Met hem als gids, brachten wij eenige onvergetelijke uren in dat museum door, uren, waarin wij omtrent de dieren in onze kolonieën méér leerden, dan wij anders in maanden zouden hebben gedaan. Wat maakt het toch een oneindig verschil, als het hoofd van zulk een inrichting zijn taak met belangstelling en liefde voor de zaak vervult, of, zooals ik ze ook wel eens heb aangetroffen, zijn betrekking opvat als een baantje, dat hem tot kostwinning dient.
Eene vergadering met de daar bij ons vorige bezoek verkregen leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, leidde tot de oprichting van eene afdeeling Buitenzorg, die met 28 leden haar werk aanvangt.
Donderdagmorgen, 18 Mei, vertrokken wij 's morgens om 7 uur per kar naar Sindanglaja. Ik schrijf per kar, Kahar Baloon, zooals de inheemsche naam luidt, want rijtuig durf ik het niet noemen. Maar hoe ongemakkelijk onze zitplaatsen in dit nauwe, op twee hooge wielen draaiende karretje ook waren, spoedig hadden wij alle ongeriefelijkheden vergeten door het prachtige gezicht, dat onophoudelijk in tal van variaties, onze aandacht boeide. Hoewel deze tocht, waarbij wij eerst door drie, later door vijf paarden naar boven geheschen werden, ruim zes uur duurde, hebben wij ons geen oogenblik over den langen duur beklaagd. Niet alleen was het uitzicht op de bergen onbeschrijfelijk mooi, maar ook de bevolking in de verschillende dorpjes, die wij doorkwamen, bood ons telkens iets nieuws en gaf stof tot vele opmerkingen.
Hoe hemelschbreed verschilt deze Soendaneesche bevolking met die welke wij zoo kort geleden in de Padangsche bovenlanden zagen. Die Soendaneesche vrouwen zijn mooier dan hare Minangkabausche zusters, maar dat is ook het eenige, dat wij in haar voordeel kunnen aanvoeren. Zagen wij in de Padangsche bovenlanden overal aan den weg, op het land, in de passars het werk door vrouwen verrichtten, hier over den Poentak-pas waren het bijna uitsluitend mannen, die het werk deden, terwijl de vrouwen overal in groepjes bijeenzaten te babbelen, of met een baby in de armen of aan de borst zaten en lusteloos voor zich uit staarden. Hier was geen spoor meer aanwezig van de fiere, zelfbewuste houding der Minangkabausche vrouwen, hier zagen wij moedertjes, nauwelijks de kinderschoenen ontwassen, met een zwaarmoedig, levensmoe uiterlijk, waaruit elke grein van energie geweken was. Het verwonderde ons niet, dat ook de kleine kindertjes reeds die oude-mannen en oude-vrouwen trek op hun gelaat vertoonden, kindertjes, die stil neerlagen als ze in het zand gelegd werden, en op wier gezichtjes, als het rijtuig eens stil hield, of als wij eens verkozen door een dorp te loopen, in plaats van te rijden, wij met geen mogelijkheid een lachje konden te voorschijn roepen. Hoe kunnen zulke energie-looze moedertjes anders dan wezenlooze kinderen het leven schenken?
In een paar dorpen, die wij doorgingen, was het passar-dag en nu zagen wij steeds van alle zijden de mannen, zwaar beladen, met groenten, vruchten en aardappelen ons lang den weg passeeren en passarwaarts gaan. Geen enkele vrouw was onder hen. Deze mannen dragen hunne zware vrachten niet, zooals de Minagkabausche vrouwen, op het hoofd, maar hangende aan een lang juk over een der beide schouders. Dit juk is meestal van bamboe gemaakt en wordt om beurten over den rechter of linker schouder geslagen.
Op deze passars zaten mannen achter hunne vruchten- of groenten-uitstallingen en mannen waren de koopers of verruilden hunne meegebrachte zaken voor andere.
Nog iets viel ons bij deze menschen op, iets dat wij op Java en Sumatra nog niet gezien hebben. Het was de onbeschaamdheid waarmede deze Soendaneesche vrouwen haar bovenlijf onbedekt vertoonden. Het miste hier geheel den indruk van naïviteit, van niet beter weten of van algemeen gebruik, het was veeleer een onverschilligheid, een te lui zijn, om het jakje aan te trekken of doek om te slaan, die andere vrouwen gebruiken om het bovenlijf te bedekken.
Alleen op de theeplantages, die wij hier en daar passeerden, waren vrouwen aan het theeplukken, - een licht en slecht betaald werk - en dat was het eenige dat wij op den geheelen langen rit van vrouwenwerk zagen. Deze Soendaneesche menschen verkeerden blijkbaar reeds in een verder gevorderd stadium van maatschappelijke ontwikkeling dan de Minagkabauers, hier is de landbouw, de arbeid, die oorspronkelijk vrouwenwerk was, reeds geheel in handen van mannen overgegaan. Op de landbouwschool te Buitenzorg, worden alleen jongens toegelaten, tot nu toe hebben zich ook nog slechts jongens als leerlingen opgegeven, maar als er meisjes mochten komen, die eene opleiding op die school wenschten, dan zou de directeur zich met hand en tand tegen de toelating verzetten. Voor de meisjes in deze buurten wordt nu door particulieren kant-en weefscholen opgericht, werkzaamheden, die volgens onze Westersche begrippen meer geschikt zijn voor vrouwen, en als de meisjes die scholen als volleerde werksters verlaten hebben kunnen zij met het aangeleerde nog niet het beetje rijst verdienen, dat iemand hier voor voedsel noodig heeft.
Toen wij op 't hoogste punt van onzen weg gekomen waren, hielden wij een oogenblik halt, om langs een mooien weg met een prachtig uitzicht even een bezoek te brengen aan het Telaga warna meer. Dit meertje is een kratermeer, dat door een dicht geboomte met groote verscheidenheid van kleur, omgeven is. Dit geboomte wordt in het water weerspiegeld en verwekt den indruk, alsof het water telkens van kleur wissels. Bij fellen zonneschijn, als de zon zich achter een wolk verschuilt, of als de wind, de veelkleurig getinte bladeren dooreenmengelt, verandert de kleur van het meer.
Op onzen tocht hadden wij een aardige ontmoeting. Zeer spoedig nadat wij in Buitenzorg het hotel verlaten hadden, zagen wij voor ons een zelfde soort karretje, ook met drie paarden bespannen, waarin één heer zat. Toen wij voor den eersten keer uitstapten, stapte ook hij uit, en begon met ons een gesprek over het doel van onzen tocht. Ook hij ging naar Sindanglaja en daar hij, alleen gezeten en met zeer weinig bagage over meer ruimte in zijn karretje beschikken kon dan wij, nam hij bereidwillig eenige van onze zaken over.
Het is een Spanjaard uit Spaansche ouders, in de Philippijnen geboren, die zijn opleiding tot advocaat aan de universiteit te Madrid genoot. Hij is nu in Manilla in een staatsbetrekking. Met echte Spaansche courtoisie ruimde hij alle moeilijkheden, die onze toch medebracht voor ons uit den weg en hij bleek een cavalier te zijn, zooals wij ons niet beter konden wenschen. Hoewel de man niet ouder dan 35 à 40 jaar kon zijn, kende hij toch zoo wat de heele wereld en gaf ons voor onze verdere reis tal van wetenswaardige inlichtingen. Hij kende Amerika zoo goed als Mrs. Catt en over Holland sprak hij met een kennis van zaken, die menig Hollander hem benijden kan.
Hij maakt nu een toer door Sumatra en Java, met het doel het geheim beter te leeren kennen, waardoor Holland als koloniale mogendheid met beter resultaten wekt dan de meeste andere landen, die over koloniën te beschikken hebben. Daar hij in hetzelfde hotel ging logeeren, waren wij, de twee dagen die hij in Sindanglaja vertoefde, onophoudelijk met hem samen en hij bleef tot aan het eind de aangename causeur, de wetenschappelijk ontwikkelde wandelgenoot en de gentleman van top tot teen te zijn.
Hij schreef het succes van Nederland op Java en Sumatra, het laatste had hij reeds bezocht, alleen toe, aan onze sociale gelijkstelling van den Indo-Europeaan met den volbloed Europeaan. Hij had opgemerkt, dat de geheele geschiedenis door in alle koloniale staten, de opstanden voor zoover die niet uit godsdienstfanatismus ontstaan - altijd ontstonden en geleid werden door kleurlingen, d.w.z. door menschen, uit een mengsel van inlandsche en Europeesche ouders ontstaan. De inboorling volgt zulke leiders gaarne en gewillig. Doordat bij ons de Indo-Europeaan als Hollander beschouwd wordt, nemen wij de aanleiding tot een opstand weg, en mochten de Hollanders op dezen ingeslagen weg voortgaan, door ook de inlanders als Hollanders te gaan behandelen, door hun bij gelijke ontwikkeling aanspraak te geven op gelijke maatschappelijk positie, door hen in onze sociale kringen op te nemen en hen op voet van gelijkheid te behandelen, dan zou het kleine Nederland in staat blijven, zijn groote kolonieën te behouden, want dan zou het in de bevolking zelf, een machtigen steun hebben. Dit was zijne meening. Hij was er niet voor, de koloniën op te voeden tot zelfregeering, hetgeen Amerika met de Philippijnen voor heeft, maar wel, om de koloniale bevolking op te voeden tot het peil van beschaving en ontwikkeling van den staat, die hen regeert, zoodat zij één wordt met dien staat en de bevolking zich ook énén met hare vroegere overheerschers gevoelt.
Daar onze nieuw verworven vriend den 1en Juli in Manilla terug moest zijn, reisde hij sneller door Java dan wij, en verliet hij ons na twee dagen oponthoud in Sindanglaja. In Manilla hopen wij hier later de vriendschap voort te zetten.
Een van onze bezoeken van uit Singanglaja gold de landbouwkundige tuinen in Tjobodas. Elk in een draagstoel gezeten, gedragen door vier inlanders, legden wij de steenigen, slechten weg naar boven, in ongeveer twee uren af. Het was echter een prachtig uitzicht, dat wij onophoudelijk genoten. Deze botanische en landbouwkundige tuin, midden in een oerwoud, 1500 meter hoog gelegen, bevat alle planten, die in de tuinen van Buitenzorg niet willen bloeien, omdat zij een kouder klimaat behoeven. Deze tuin kan vergeleken worden met den Ceylonschen tuin in Newrelia, die om dezelfde reden als de onze een aanhangsel is van den tuin in Paradenya. Onze Tjibodas-tuin staat echter in menig opzicht, doch vooral wat aanleg en planten-verscheidenheid betreft, veel hooger dan de Newrelia'sche. Hier leggen de Engelschen het bij ons af.
Het is maar goed, dat wij in Britsch-Indië door het rijden op kameelen en olifanten aan het dooreen-schudden gewend geraakt zijn, anders hadden wij het op dien tocht naar Tjibodas, drie uur heen en terug, nooit in de draagstoelen uitgehouden. Dat zitten in draagstoelen, berg-op, berg-af geeft een emotie, die minder goede zeevaarders dan wij twee zijn, zeker zeeziekte aan land bezorgd zou hebben; het maakte ons alleen wat duizelig en liet een vage hoofdpijn achter.
Een kwartier wandelen van hier, langs een mooien landweg, in Tjipanas, ligt het landgoed van den gouverneur-generaal in een prachtig park, dat vreemd genoeg, voor het publiek gesloten is. Door een toeval kregen wij gelegenheid om in dit goed onderhouden en idyllisch mooi gelegen prak te wandelen. Als de gouverneur zijn landschap dikwijls bezocht, zou er misschien reden kunnen zijn, om wandelaars te weren, maar zelden of nooit komt Z. Exc. er den dag doorbrengen, of er eenige dagen vertoeven, zoodat deze uitgestrekte bezitting bijna uitsluitend ten dienste is van het daar wonend ondergeschikt personeel.
Toen wij op onze wandeling door het dorpje een beetje van den grooten weg afdwaalden, kwamen wij spoedig in een dicht bosch, alwaar op bijna alle boomen wildgroeiende orchideeën voorkwamen. Het is opmerkelijk, hoe hier overal langs den weg wild-groeiende orchideeën te vinden zijn. Hoewel de bloemen niet zoo groot als de bij ons voorkomende, gekweekte soorten zijn, is de kleur van deze, hier gevondene dikwijls fijner en zachter. Sommige er van bezitten een heerlijken zoetigen geur.
Eenige door mij geplukte soorten van deze bloemen, omgeven door een rand van roodbruine bladeren, van een hier ook in 't wild groeienden heester, vormde zoo'n mooie bouquet, dat elke bloemist er naar hunkeren zou.
Het hotel in Sindanglaja, dat tevens tot herstellingsoord dient, is zeer mooi gelegen en geeft uit bijna alle kamers een mooi uitzicht op de rondom gelegen bergen. De temperatuur in Sindanglaja is zeer behagelijk, het is er niet te warm en niet te koud. Het zou gewis de meest gewenschte plek op aarde zijn voor vele rust- en herstel-zoekenden, als de huishouding in het hotel een beetje beter gevoerd werd. Die laat zeer veel te wenschen. Ook klinkt het een beetje paskwillig, dat eene inrichting, die zich als "herstellingsoord"publiceert, geen dokter bezit, en er zelfs de meest gebruikte medicamenten niet te krijgen zijn. Er komt eens per week een dokter uit een ander oord, die aan den directeur vraagt, of er ook zieken zijn, en daarna weder verdwijnt.
Niettegenstaande deze bezwaren brachten wij tweetjes toch vier rustige dagen in Sindanglaja door, dagen die ons geheel restaureerden en die ons tot de gelukkige ontdekking brachten, dat er met een paar dagen rust in een koeler klimaat toch nog een beetje van de oude energie in ons aanwezig is. Wij waren er aan gaan twijfelen.

(pag. 456-464)