doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Elisabeth Woensdregt:
Brieven uit de Bada-Bode


Bada, 12 maart 1917

Onze moerids
Ik heb u indertijd beloofd eens iets over onze moerids te vertellen. Onder moerids heeft men te verstaan inlandse kinderen die door de zendeling in huis genomen worden met het doel hen een christelijke opvoeding te geven. Als vergoeding voor kost en inwoning helpen zij de zendeling en zijn vrouw bij de arbeid.
Toen mijn man van zijn eerste reis uit Bada terugkwam, bracht hij twee jongens en een meisje, Mina geheten, mee. De oudste jongen, Sodo, was de zoon van een dorpshoofd. Hij zag er heel flink uit. Hij was ons ook niet geheel onbekend. Hij was namelijk een van de elf schoolkinderen die collega Ten Kate ons van Kasigoentjoe naar Napoe vergezelden. Over Sodo kan ik kort zijn. Laat ik u slechts zeggen dat hij ons erg is tegengevallen. Hij was lui en ook nogal dom. Nadat hij zes weken bij ons was geweest, verliet hij op een nacht ons huis. Hij vertrok naar Poso zonder medeweten van ons of van zijn familie. Van de andere jongen die Jacob meebracht, wil ik u iets meer vertellen.
Koekoemba, want zo heette hij, was een jongen van ongeveer vijftien jaar toen hij bij ons in huis kwam. Aangezien in de berglandschappen nog niet zo lang onderwijs wordt gegeven als in de Poso-streek, zult u het misschien niet zo vreemd vinden als ik u schrijf dat hij nog maar drie jaar schoolonderricht genoot. Hij was dus met zijn vijftien jaar nog echt een schooljongen.
Koekoemba zag er heel onnozel uit. Hij keek ons schuchter aan en bleef zoveel mogelijk uit onze buurt. Toen Sodo er nog was, probeerde deze hem als zijn slaafje te gebruiken, maar wij staken daar een stokje voor door Koekoembaîn onze buurt te laten werken. Het speet ons erg dat Sodo wegging. Maar daardoor kwam Koekoemba ons naderbij. Wij leerden Koekoemba nu eerst recht kennen.
Hij werd vrolijker en toen hij zich meer begon te uiten, zagen wij ook dat er meer in hem zat dan wij nu tot toe van hem hadden gedacht. Hij ging nu een moeilijke tijd bij ons tegemoet zonder kameraad in een vreemd land, bij mensen die een andere taal spreken. Dat is een heel ding voor een inlander. Maar Koekoemba is ons trouw gebleven.
Daar hij nu alleen was overgebleven, moest hij alle mogelijke werkjes doen.
's Morgens om vijf uur stond hij op om voor ons theewater op te zetten en eten voor hem en Mina te koken. Voor schooltijd was er nog allerlei te doen waardoor hij het werk van ons meisje verlichtte. En als hij uit school kwam, stond er weer allerlei op hem te wachten, maar het was te zien dat hij het werk met plezier deed. Als hij klaar was, kwam hij steeds vragen of wij nog wat meer voor hem te doen hadden. Iedere dag ging hij in het bos hout halen en kwam dan met vrachten thuis. Dikwijls bracht hij mooie bloemen en planten mee die hij zelf allergezelligst rangschikte op onze voorgalerij. Wilden wij iets gemaakt hebben dan was het Koekoemba die het deed.
Zo hadden wij uit Holland alle benodigdheden meegebracht om schoenen te repareren. Maar waar zouden wij een schoenmaker vandaan halen? Het was weer Koekoemba die daarvoor te vinden was. Bij zendeling Ten Kate had hij al wat onderricht gehad en nu was het schoenen repareren voor hem. Als hij daarmee bezig is, heeft hij allemaal grote en kleine mensen om zich. Zij staan hem te bewonderen, maar hij laat dat kalm over zich heen gaan en werkt zonder iets te zeggen door. Op school was hij niet een van de vlugste, maar bepaald dom was hij ook niet. Nee, hij was zelfs heel leergierig. Als zijn werk was afgelopen, begon hij voor zichzelf schrijfwerk of sommen te maken.
Van Koekoemba's geestelijk leven weten wij tot nu toe nog heel weinig. Wel hecht hij geen geloof meer aan alles wat de priesters en priesteressen leren, maar over aan ander leven praat hij nooit. Toch, als wij hem 's avonds de platen uit de kinderbijbel laten zien, weet hij alles te vertellen wat de platen voorstellen. Wel
een bewijs dat hij op school met aandacht luistert naar het vertellen van de bijbelse geschiedenis.
Toen wij naar Bada zouden gaan, vroegen twee van onze jongens Toempe en Toetoera of zij daar ook naar de catechisatie mochten. Toen wij ja hadden gezegd, vroegen ze: 'En Koekoemba dan?' Die antwoordde toen: 'Ik ook.' Nu, met dit antwoord konden we tevreden zijn.
De tijd zal leren of dit een goed gemeende keus is gebleven. Op het ogenblik hebben wij geen reden om daaraan te twijfelen. God alleen kent het hart van de mens.

E.Woensdregt