Mevrouw J.M.J. Catenius-van der Meijden: Ons huis in Indië, handboek bij de keuze, de inrichting, de bewoning en de verzorging van het huis met bijgebouwen en erf, naar de eischen der hygiëne, benevens raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied. Semarang, 1908
Ten geleide Ook in Indië werden vrouwen, dames vooral, afgerekend op hun uiterlijke verschijning. Daarin toonden zij immers hun status, aanpassingsvermogen en autoriteit. Geen wonder dat mevrouw Catenius deze belangrijke zaak uitgebreid bespreekt en ook ingaat op het "teedere punt" van het ondergoed.
VII Kleeding a. De Kleeding in het algemeen
Het is bekend dat in het warme land de kleeding luchtig is. Zij moet dit zijn en als men verstandig deed, volgde men geheel de kleederdracht der inboorlingen. Dat strijdt echter tegen de Westersche beschaving en met recht. Een Europeaan kan niet als een koelie gekleed gaan, zich als zoo'n inlander drapeeren, al droeg hij ook kleederen van het kostbaarste lijnwaad. Toch heeft men elken dag momenten, zelfs langdurige tijden, waarop men "op z'n Indisch" is gekleed en waarbij de dames de dracht van het land volgen, zich in sarong en kabaja hullen en de heeren zich een kleeding hebben toegeëigend, die, door jarenlange ondervinding, gebleken is de beste en eenvoudigste huiskleeding in het warme land te zijn. Deze bestaat uit de nachtbroek en de kabaja. Dit laatste kleedingstuk, dat voorheen los werd aangetrokken of omgehangen, soms met een overslag (Japansche wijze) van boven vastgeknoopt, heeft allengs allerlei modellen gekregen. Zo is het Chineesche model het meest gezochte, waarbij het chic staat, de knoopen ook op z'n Chineesch te dragen, n.l. van in elkander getwijnd opgerold katoen. Deze hebben althans het voordeel, dat zij in de wasch niet als de knoopjes worden stukgeslagen en zoodoende de reparatieen aan het ondergoed tot het oneindige doen voortduren.
Zieken gebruiken binnenshuis altijd deze zoo gewilde Indische kleeding. Is men ongekleed, d.w.z. op tijden van den dag, waarop iedereen de Europeesche dracht aan heeft, dan heet men ziek te zijn. Men kan dat ziek zijn gewoonlijk aan luiheid of gemakzucht toeschrijven. Behalve in de binnenlanden, waar men ver van de beschaafde centra woont, wordt een dame of heer in de voorgalerij nooit, althans zeer weinig op beschaafde tijden van den dag, waarop ieder beschaafd mensch zich op z'n Europeesch kleedt, gezien in het Indische négligé. Is er in het geheel geen licht op, dan schuwt men nog om en négligé te voorschijn te komen. Bij die kleeding behooren de zoo onmisbare sloffen, waarin men de bloote voeten gestoken heeft. Overigens draagt men veelal lage schoenen. Dames, die de sloffendracht onkiesch vinden, hetzij omdat zij nog te kort in Indië zijn, dan wel om de preutsche uit te hangen, of om welke andere reden dan ook (maar niet) tegen de muskietenbeten) dragen zeer dunnen fil d'écosse kousen. De heeren hebben zelden dunne sokken (of kousen) aan, als zij op sloffen gaan ; ziektegevallen natuurlijk uitgezonderd.
Dat die dunne kousen een soort van beschutting zijn tegen de muskieten is meer inbeelding dan waarheid ; de stof is zóó dun en luchtigjes, dat men er haast door zien kan. Zoo dik zijn de kousen niet en, bij de beste soorten, al zijn ze nog zoo dicht geweven, zóó dicht op elkander zitten de dubbele weefsels niet, of de patjets (zeer dunnen bloedzuigerjes, zoo dun als een speld) weten door die kousenmazen heen te dringen en den mensch het bloed af te tappen. Een der Duitsche vorstinnen, die eenige jaren geleden geheel gekleed en met goede, fijne kousen aan, een bergtocht nabij Bandoeng ondernam, heeft er immers eene flauwte door opgeloopen? Onvoelbaar prikken die diertjes in de fijne beenhuid en laten niet eer los, dan nadat zij zijn volgezogen. Als in de wildernis een paar honderd van die bloeddorstige zuigertjes zich aan een damesvoet of been vastklampen, kan zij er zeker van zijn een halve koorts te zullen krijgen. Die onvrijwillige bloedaftapping verslapt iemand geducht. Toen men nog een 10 á 15 jaren geleden pas uit Holland kwam, viel het dadelijk op, dat des namiddags om vijf á half zes, de dames en heeren, die uit wandelen gingen of bezoeken gingen afleggen blootshoofd op straat kwamen ; de hoofddeksels werden, bijzonder hooge gevallen uitgezonderd, thuisgelaten. Alleen als de heer ambtenaar of officier in uniform is, wordt de pet gedragen. De hooge heerenhoeden zag men weinig in Indië; die schijnen alleen door de hoogere wezen te worden gedragen en dan voornamelijk bij deftige gelegenheden, begrafenissen, enz. Dat is zeker, dat, als een heer met hoge cylinderhoed geen Lid in den Raad van Indië is (deze herkent men gewoonlijk aan de sierlijke equipages, waarin zij uit rijden gaan), men te doen heeft met baar, een vreemdeling, een Engelschman of een zonderling. Die equipages, een der attributen van de uitverkorenen der hooge Indische ambtenaarswereld, zou men gevoeglijk tot de kleeding van den waardigheidsbekleeder kunnen rangschikken. Zij zijn allen herkenbaar aan de palfreniers met de paardenstaarten, die achter op de tree van het rijtuig staan en in hunne officieele bediendenkleeding een deftig aanzien verleenen aan de heele voorbijdravende vertooning, evenals de deftige, onverstoorbare koetsier op den hoogen bok, die zoo waarlijk ook een verkalten hoogen hoed boven zijn hoofddoek draagt. Thans draagt iedereen een hoed.
Overdag, in de gloeiende zonnehitte, ziet men door heerenhoeden van allerlei soort dragen, vooral kurken hoeden met breeden zij- en achterrand, of helmhoeden van het tegenwoordige officiersmodel. Dames gebruikten vroeger ook overdag geen hoedjes, maar gingen per rijtuig uit (en) bedienden zich, als ze in-of uitstapten, van een grooten pajoeng (parasol). Zij waren dan, evenals op de middagwandelingen gekapt en dat wel òf op z'n Europeesch á la Fedora (eigenlijk een Japansche haartooi) of netjes gekamd met een grooten wrong (kondé) op `t achterhoofd - dit laatste vooral voor dames op leeftijd. Dat de noodige opschik aan kammen en vaak dure diamanten haarspelden niet ontbrak, kan men wel naagaan. De kinderen, vooral het jongere gedeelte, dragen van alles, maar vooral is de broek, bij meisjes zoowel als bij jongens, het onmisbare kledingstuk. Tot op den leeftijd van 12 á 13 jaren dragen de meeste meisjes lange broeken, die men goed onder de daadjes kan zien uitsteken. Dat hierin echter langzamerhand ook al de Europeesche meisjesdracht verandering heeft aangebracht, zal men vooral op de hoofdplaatsen kunnen bemerken. De snelvarende booten, die elke week nieuwen aanvoer van Europeesch element aanbrengen, importeeren daarmede ook de nieuweigheden op allerlei gebied van kleeding, dus ook bij de vrouwelijke jeugd, als deze nog niet den leeftijd van "opgestoken haar" bereikt heeft. De jongens dragen kiel en broek, maar als zij naar het gymnasium gaan, wordt die kleeding gewijzigd en meer gemoderniseerd naar de Europeesche modellen. Daartoe heeft men te Batavia o.a. groote confectiewinkels voor heeren- en jongenskleeding De pet - een soort van uniformpet - wordt dan ook door velen gedragen. Kleine kinderen, die nog niet naar school gaan, doch reeds door huis en tuindribbelen, steekt men in hansoppen (Mal. tjelana-monjet).
Wat nu de verdere dameskleeding betreft, is er in Indië variëteit genoeg te bespeuren. Treft men te Batavia en op andere havenplaatsen vaak de allerlaatste Europeesche modes aan, in de binnenlanden, maar nog meer op de veraf gelegen buitenbezittingen zijn deze gewoonlijk een of twee seizoenen ten achter, al bewijzen de modejournalen den onschatbaren dienst, de dames op de hoogte te houden van alle soorten van nieuwigheid op het ruime veld der dameskleeding. Maar niet alle dames zijn geabonneerd op het een of andere modejournaal, omdat de kwestie gedeeltelijk zit in de confectie op eigen hand ; het maatknippen en het verder opmaken van japonnen, ten deele in de stoffen, die in het journaal worden aanbevolen, doch in 't geheel niet dan met zeer veel moeite en kosten te krijgen zijn. De zeer weinige stofjes bijvoorbeeld, die men op de passars te Taroetoeng, te Barabeim te Tondano en op andere dergelijke buitenposten kan bekomen, loonen den arbeid en den tijd niet, dien men zou besteden aan het werk. Daarom doen enkele damescorrespondenten goed, in hare artikelen over de laatste nieuwtjes der mode te schrijven. Voor Indische dag- en weekbladen, wier uitgevers er prijs op stellen, dat zij door dames gelezen worden, is het van aanmerkelijk belang, dat goede, korte artikelen het brandende damesvraagstuk, de mode, behandelen. Voor de correspondenten zelve, die zich daartoe op de hoogte houden van al het laatste nieuws op kleeding en versiering, is het nog een zeer conscientieuse taak, die artikelen lezenswaardig te maken en met de laatste modes mee te gaan. En dit laatste is van veel belang voor dames bijv., die op 't punt staan, de zeereis naar Europa te aanvaarden.
Het gebruik van flanel in Indië is dikwijls een gezondheidsmaatregel, dor den dokter voorgeschreven. Niettemin wordt beweerd en neem ik gaarne aan, dat flanel goed beschut tegen kouvatten en dat het de transpiratie van het lichaam gemakkelijker absorbeert. In de felle hitte, overdag, als men in huis zit, met neergelaten zeilen, met de jaloezieen dicht, om de warmte te weren, kan men het nog verre van koel hebben en voelt men als 't ware het klamme van het katoenen ondergoed. Bij flanel, althans bij de goede soorten, als deze niet te oud en versleten zijn, zal men dat klamme minder merken.
Die zich volgens de laatste kleeding-hygiene van goed, dun en toch degelijk ondergoed willen voorzien, doen het beste zich de stalen en het prospectus van de Lahmann-ondergoederen te doen toezenden. Men zal er geen spijt van hebben. Het goed is licht en luchtig, van wollen stof en van alle afmeetingen verkrijgbaar. Met zes stuks van elk is men al voor geruimen tijd voorzien. Een z.g. onderjak vervangt uitstekend het flanellen hemd en zit geheel passend om het lichaam, evenzoo de "tailles". Ook voor kinderen is het gebruik van deze Lahmann's-stof bijzonder aan te bevelen, vooral het nachtgoed. Het voordeel van deze onderkleeding is, dat zij lang duurt en dat men haar gemakkelijk thuis kan laten wasschen. Men moet het ondergoed niet te gelijk met ander vuil goed wasschen, doch het afzonderlijk behandelen. De kleedingstukken worden in zeer heet water, waarbij een weinig geest van salmiak en goede zeep, goed doorgewasschen, tot men, bijv. na 10 minuten, overtuigd is, dat zij wederom schoon zin. Men moet de stukken niet borstelen (b.v. met den nagelborstel), ook niet stampen of slaan en niet op een plank kneden en telkens uitpersen. Slechts losjes uitwringen, in den wind en in de schaduw ophangen, laten afdruipen en drogen. De Lahmann-ondergoederen worden daarna warm opgestreken en zijn weer geschikt voor het gebruik. Wat het corset betreft, over dit teedere punt zal ik niet te lang uitweiden. Er is al genoeg over kleeding, meer nog over reform (hobbezak) geschreven en vindt de mode zonder of met weinig taille haar navolgsters evengoed als hare bestrijdsters onder de dames in Indië.
Wil men tussen de Parijsche mode (taille de guèpe) en de reform of "hobbezak" doorzeilen, n.l. een nette taille, zonder nogthans het losse, ruime, eenigszins vormlooze lichaam te hebben, dan neme men de drie tegenwoordig zeer in zwang zijnde modellen, de "corsage santé", het "corset droit devant" of het corset met lange taille. Men behoeft zich niet onmenschelijk in te rijgen, vooral jonge vrouwen niet. Heeft men de voorbeschiktheid om dik, gezet, te worden, waaraan Europeesche dames in Indië veel lijden als zij er eenige jaren hebben doorgebracht (een gevolg van de Indische rijsttafel, naar beweerd wordt), dan wordt vooral het inrijgen sterk afgeraden, omdat het corset den natuurlijken lichaamsvorm geweld aandoet, de borstkas indrukt en misvormt en de buikspieren, door het sterk aanrijgen, in hun noodzakelijke werking belemmert. Men wil zelfs, dat door te sterk rijgen de lever zich vervormt en dat het inwendige organisme door die misvorming van de lever de noodlottigste gevolgen ondervindt. De lever, die uit hare natuurlijke plaats naar beneden wordt gedrukt, verplaatst weder, op hare beurt, de maag en deze de nieren en het darmstelsel. Wie dus coquet wil wezen en om de fijne taille bewonderd wil worden, wete welke kwalen zich later kunnen ontwikkelen, door toe te geven aan de grillen van hare majesteit de Mode. Vader Cats hield het volstrekt niet met al die inrijgerij en met de verschillende poeders en odeurs, postiches, keurslijven en corsetten.
Zijn rijmpje:
Geen schooner blanket Dan gezond en vet
is nu nog bekend genoeg en hij wist het wel; Cats was een vrouwenkenner en bewonderaar.
(pag. 73-77)