doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

dr. Aletta H. Jacobs:
Reisbrieven uit Afrika en Azië
(tweede deel)

Almelo: W. Hilarius Wzn, 1913


Ten geleide
Bandoeng was heerlijk, Batavia niet mooi, Semarang wel en Soerabaja is vooral een drukke handelsstad. Naast de steden en het propagandistische werk voor het vrouwenkiesrecht, genieten Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt vooral van de natuur. Logisch- al het werk vermoeit hen zeer, en de natuur biedt rust.

Op Java; VIII

Van Solo naar Semarang is slechts een reis van eenige uren, de trein brengt ons echter in dien korten tijd in een geheel ander soort stad dan wij tot dusver op Java gezien hebben. Het is een stad, die een bijzonder prettigen indruk maakt, zoowel door de vele mooie huizen, die allen door goed onderhouden en smaakvol aangelegde tuinen omgeven zijn, als wel door de zindelijkheid en goed onderhouden straten, en ook door zijne mooie omgeving. Het is mogelijk, dat mijn smaak door het zien van zoovele steden in de tropen bedorven is, want ik moet bekennen, dat ik, in afwijking van al mijne gidsboeken en van zoovele bewonderaars van Batavia, laatstgenoemde stad maar niet mooi heb kunnen vinden en in geen geval zoo, dat ik haar verkies boven vele andere steden op Java of Sumatra. Batavia maakte op ons, want mijne reisgenoote denkt er ook zoo over, den indruk alsof de gegevens er zijn om er een mooie stad van te maken, maar dat men nog maar steeds met den opbouw niet begonnen is. Semarang is daarentegen af, de stad staat er en mag zich laten zien en bewonderen.
Maar, behalve dat de stad als zoodanig een bezoek waard is, biedt zij overigens voor toeristen niet veel merkwaardigs. Ook bleven wij er niet lang genoeg om sociale instellingen te gaan zien. het nieuwe hospitaal moet, zooals mij gezegd werd, het beste van heel Java zijn. Ce n'est pas jurer gros voor dengene, die hier en daar eens een kijkje genomen heeft, maar ik wil daarmede het nieuwe hospitaal in Semarang niet afbreken, want ik heb het niet kunnen gaan zien, doch heb gehoord, dat het up to date is.
Voor onze vergadering kwamen wij er in den slechtsten tijd van het jaar, want door de vacanties zijn bijna alle onderwijskrachten naar boven in de bergen en ook vele gezinnen waren uit de stad. Het is echter onmogelijk om op zoo'n rondreis door Java overal in een geschikten tijd te komen en daarom hebben wij de vergadering toch maar doorgezet en hadden het succes bij de ruim dertig daar reeds bestaande leden nog ruim twintig nieuwe overtuigden te maken en uit dat aantal den volgenden dag eene afdeeling samen te stellen met een uitstekend voltallig bestuur. Mevrouw Wallbrink, die hare sporen op dit gebied reeds verdiend heeft, liet zich de benoeming tot presidente welgevallen en zal daarin gesteund worden door de vice-presidente, Mejuffrouw Haverbult, terwijl de beide secretaressen, mevrouw de Vreede en mevrouw van den Ende, en de penningmeesteres, mevrouw von Hombracht, de overige werkzaamheden op zich namen. Over dit gedeelte van ons verblijf in Semarang waren wij dus alleszins voldaan, doch overigens dreef ons de warmte zo snel mogelijk verder.
In Soerabaja hoopten wij ten slotte besliste informatieën te bekomen omtrent onze verdere route, want nog steeds was het vaag, hoe wij het best van hier naar Manilla konden komen. Wij kenden wel den gewonen weg, per paketvaart naar Singapore, van daar naar Hongkong en dan naar Manilla, maar wij wilden coute qui coute Singapore vermijden, deze zoo weinig interessante, heete stad, alwaar wij met op bovengenoemde wijze te reizen drie dagen zouden moeten verblijven, om de aansluiting naar Hongkong met een goede boot te krijgen, en dan, wij wilden zoo gaarne zonder veel tijdverlies nog wat meer van onze kolonieën zien. Onze Manilla'sche vriend, die wij op onzen toch naar Sindanglaja ontmoet hadden, had ons beslist gezegd, dat wij over Celebes konden gaan, met die boot ook Borneo hier en daar aandoen, van Menado naar Sandaken in Britsch-Borneo konden komen en vandaar met eene andere boor naar Samboanga in de Zuid-Philippijnen. Eenmaal in de Philippijnen zijnde, zou het zeer gemakkelijk zijn de verdere verbindingen te vinden. Met zeer veel navraag, getelegrafeer en getelefoneer hadden wij ten slotte die geheele reis voor elkaar, maar een gewichtige schakel ontbrak. Over de boot of de verbinding van Menado met Sandaken liepen de inlichtingen spaak, niemand kon ons iets positiefs daarover berichten, terwijl het negatieve bericht was, dat men niet geloofde, dat er eene goede verbinding was. Deze reisroute werd daarom opgegeven.
Er zou evenwel een boot van de Java-China-Japanlijn den 13en van Soerabaja vertrekken, deze gaat gedurende een week langs de oostkust van Java lading innemen, gaat dan naar Semarang en vertrekt 24 Juni van Semarang naar Makassar en vandaar regelrecht naar Hongkong. Op deze boot hebben wij van Semarang af passage besproken. Wij zullen nu dan toch nog Makassar zien, daar blijft de boot twee dagen stil liggen, en dan gaan wij naar Hongkong, zonder Singapore aan te doen.
Maar nu loop ik met mijn verhaal vooruit. ik dien eerst nog over Soerabaja en veel andere plaatsen te spreken. Soerabaja is een handelsstad, de eerste handelsstad van Java. Dat merkt men in de drukkige, stoffige straten, aan de hooge, leelijke gebouwen, dar handelskantoren zijn, aan het gekrioel van Chineezen, Javanen, Arabieren, Europeanen. Mooi is Soerabaja niet. Een aangename indruk verwerkt de stad ook niet. Hier gaat men wonen om er zaken te doen, om er geld te verdienen. Lukt dat laatste in voldoende mate, dan gaat men er gauw weder uit om of in Europa, of een beter oord op Java de nog restende levensdagen te profiteeren van het zuur gewonnen kapitaal.
Voor de vergadering voor vrouwenkiesrecht hadden wij niet veel verwachtingen. Het was ook hier vacantie op school en daardoor [waren] velen afwezig. Maar het viel mee. De vrij groote zaal van het Logegebouw was geheel bezet met dames en heeren, waarvan na afloop 39 lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werden. Mevrouw Ingerman, die alles zoo uitstekend had voorbereid, presideerde de vergadering, maar daar zij op het punt staat Indië voorgoed te verlaten, konden wij haar hier niet voor een blijvende kracht behouden. In de vergadering, den volgenden morgen met verschillende leden gehouden, werd besloten eene afdeeling Soerabaja te vormen, waarvan de dames Broekman en Broese van Groenou (ik wou dat deze laatste talrijke familie nog tienmaal talrijker was) het presidium en vice-presidium op zich namen, mevrouw Soesman het secretariaat en mevrouw Derx het penningmeesterschap. Een tweede secretaresse zal spoedig aan dit bestuur toegevoegd worden. Hiermede zijn de vergaderingen voor vrouwenkiesrecht in onze kolonieën voor ons afgeloopen, alwaar de vereeniging nu tien centrale punten heeft, vanwaar verder propaganda en opvoedende kracht kan uitgaan.
Wij hadden nu nog bijna een week over, alvorens wij in Semarang aan boord van de "Tjimanoek" behoefden te zijn en wij besloten die dagen te gebruiken om de mooie omstreken van Soerabaja te gaan zien. Het zijn wel ver afgelegen omstreken, maar Soerabaja beschouwt ze toch als te behooren tot zijn gebied en van Soerabaja uit zijn ze ook het gemakkelijkst te bereiken.
Met den trein van 3.48 verlieten wij Soerabaja Zaterdagmiddag en kwamen, na ruim twee uren door tal van dessa's gespoord te zijn en met weldra een prachtig uitzicht op de Welirang- en Ardjoeno-bergen, om 6 uur te Lawang aan. Vooral het laatste uur, toen de zon als een groote vuurbol achter die bergen onderging en ze met een krachtig gouden licht overgoot, was 't landschap onbeschrijfelijk mooi. Onwillekeurig komt de gedachte op, hoe lang zal die berg zijn mooien splitsen kop nog mogen behouden, wanneer zal het vuur, dat ontegenzeggelijk in zijn binnenste woedt, dat heele phantastische bovenstuk in duizend deelen heinde en ver om zich heen werpen en een nieuwe kraterzee vormen?
Lawang, dat 1700 voet hoog ligt, wordt voornamelijk bezocht door Soerabajers, die slechts over een paar vacantiedagen kunnen beschikken en in die dagen toch even willen bekomen van de onaangename hitte in de stad. Het is gemakkelijk te bereiken, bezit een uitstekend hotel met goede keuken en wat nog meer zegt, een aangenaam koel klimaat en tal van mooie wandelingen. Wij hadden ons echter voorgenomen om ons door al deze aantrekkelijkheden niet te laten verlokken, doch Zondagmorgen door te gaan naar het op 4000 voet hoog gelegen Nongo Djadjar, waarvoor wij reeds van uit Soerabaja reisgelegenheid en kamers besteld hadden.
Om 8 uur Zondagmorgen stond onze équipage voor. Het was een op vier hooge ijzeren wielen staande houten bak, waarvan de bodem uit wijd van elkaar liggende latten bestond en waar op de twee ijzeren pijlen een zitgelegenheid voor de reizigers was aangebracht. De heer en dame, eigenaars van het Lawangsche hotel, meenden ons gerust te moeten stellen, want, zeiden zij, de weg is steil en slecht en alles moet zoo licht mogelijk zijn. Onze bagage, die wij voor dezen rondreis zoo beperkt mogelijk hadden gemaakt, en die alleen bestond uit onze reistasschen en een mantelrol, werd op twee bamboestokken geladen en door 4 koelies achter ons aangedragen. Toen wij opgeladen waren, vleide 't koetsiertje zich aan onze voeten neder en daarna klommen twee palfreniers achter ons op het wagentje, die zich aan de ijzeren stangen onzer zitgelegenheid staande hielden en toen zetten onze halfdoode paardjes het op een loopen. Bang waren wij niet, maar wij moesten ons toch eerst een beetje oefenen om ons op onze hooge zitplaatsen te handhaven. De twee palfreniers stonden daar niet alleen om ons aanzien te verhoogen, wij leerden spoedig inzien, dat zij ook een andere bestemming hadden. De een toeterde op een automobielhoorn als er in de verte een kip op den weg liep, of als wij een stilstaanden wagen voorbij renden, of ook wel, als hij meende met die muziek ons te amuseeren. De tweede schroefde een houten plank tegen de ijzeren raderen aan, als wij een helling afgingen, wat door een zeer vernuftig toestel van achter het rijtuig beredders kon worden.
Na een half uur rijden arriveerden wij in Poerwodadi, alwaar nog twee dito paardjes voor de beide andere gespannen en onze begeleiders met 6 mannen vermeerderd werden. De twee vóórpaarden toch luisterden niet erg naar de wenschen van onzen koetsier, zoodat twee mannen elk een bij den kop pakten en ze in de goede richting trokken. Twee andere mannen hielpen de kar van achteren opduwen en twee kwamen op een gezadeld paard achteraan, misschien met het doel om de een of ander onzer paarden te vervangen, als die er bij mocht neervallen, of wel om ons als rijpaard te dienen als onze équipage op den tocht mocht bezwijken. Het was zoo'n mooie optocht, dat mijne reisgezellin meende, dat alleen de gouden pajong nog maar ontbrak om den indruk te wekken, dat de Soesoehoenan in hoogst eigen persoon kwam aanrijden. Tot tien uur voelden wij ons trotsch op onze hooge zetels en met onze schare volgelingen, doch toen kwamen wij in een dorpje waar halt werd gehouden en onze vier paarden, die niettegenstaande de pogingen van de drie mannen ze op het rechte pad te houden, toch telkens probeerden ons op zijwegen te brengen, vervangen werden door twee.... zegge twee, koeien. Het waren geen ossen of bullen, lezers, maar twee melkgevende koeien, waarvan de een nog niet zoo heel lang geleden gekalfd had. op onze vraag, wat dat te beteekenen had, vernamen wij, dat de weg nu zóó steil en slecht werd, dat de paarden ons niet meer naar boven konden trekken en daarom door koeien vervangen moesten worden. Mijn trots zonk beneden peil, maar toen ik mijn metgezellin aanzag, zag ik, dat zij haar gezicht een nog voldaner plooi had gegeven en stralend merkte zij op: "of course, two females can do better than four males", en op mijn vraag, op zij zeker was, dat onze voer paarden tot het sterke geslacht behooren, antwoordde zij: "yes, females would never have given up their task"; voor deze heerlijke feministische ontboezeming, die mij ook weder in goede stemming bracht, beloonde ik haar met een Haagsch hopje.
Toen wij eindelijk om één uur in het hotel aanbeland waren, konden wij ons niet voorstellen, dat wij vijf uren achtereen in dat onmogelijke wagentje gereden hadden. De weg was zóó mooi en zóó vol afwisseling, dat de tijd was omgevlogen. Toen wij eerst door suikerplantages en rijstvelden, daarna door een dicht bosch en door verschillende dessa's eindelijk aan de koffieplantages geland waren, zagen wij voor het eerst deze mooie bomen, met hunne mooie gevormde en als gepolijste bladeren, in volle bloei en in het gewin van vruchtzetting. De witte bloemen en de roode besjes vormden met het donkergroen der bladeren een prachtig geheel. Zóó hadden wij dit nog niet gezien. Verder werd de weg zeer verlevendigd door tal van apen, die in de boomen speelden. Het waren thans in hoofdzaak groote zwarte apen met lange staarten, slecht enkele kaneelkleurige waren er onder.
Wij hadden den 12 mijlen langen afstand in vijf uren afgelegd; geraced hebben wij dus niet. Aan het hotel werden wij door den vriendelijken eigenaar opgewacht, die ons onmiddellijk naar onze kamers bracht, alwaar wij ons eerst wat konden verfrisschen, alvorens aan de lunchtafel te verschijnen. Een groote vaas heerlijke frissche, prachtige rozen stond in elk onder kamers en van de veranda's hadden wij zoo'n prachtig uitzicht op het Tengergebergte, dat wij eerst eenigen tijd nodig hadden om van onze bewondering te bekomen. Dit geheele hotel is zoo schilderachtig mooi gelegen, dat ik er geen weerga nog van heb aangetroffen. Het bestaat uit tal van op zich zelf staande gebouwtjes, paviljoens, die op verschillende punten van den bergrug zijn gelegen en allen door overdekte wegen met het hoofdgebouw zijn verbonden.De groote tuin bevat een schat aan bloemen, die het geheel jaar bloeien en waarvan enkele zeer zeldzame exemplaren zijn.
Behalve dit mooie hotel en een paar andere gebouwen waar Europeanen wonen, is Nongko Djadjar, een koffie-dessa met alleen inboorlingen. Tal van mooie wandelingen en grootere uitstapjes kan men van daar doen.
Wij begonnen direct Maandagmorgen met een tocht naar den Ramboetmajo waterval. Per rijtuig kan men daar niet komen, alleen te paard of per tandoe moet men gaan. Voor een rit te paard hadden wij nog niet genoeg moed verzameld, vooral niet nadat wij aan tafel te Lawang hadden gehoord dat een Zondagsruiter op een kleinen tocht driemaal onder zijn viervoeter was geraakt en zich erg gelukkig noemde zich als een gaaf mensch aan tafel te kunnen presenteeren. De draagstoelen moesten dus weder dienst doen. Om 7 uur vertrokken wij Maandagmorgen van het hotel. Elke draagstoel werd door 6 man gedragen, twee voor, twee in het midden en twee van achter. Het was moeilijk deze 6 man zoo te laten loopen dat wij niet onmenschelijk heen en weder en door elkaar werden geschud, elke verandering in hun gewonen pas verergerde het. Wij probeerden daarom maar spoedig ons te gewennen aan deze schommelingen, want het was een lange tocht dien wij voor ons hadden. Bijna onophoudelijk gingen wij door een dicht bosch vol met groote zwarte apen, volgens en een soort eekhorens, die men hier boomratten noemt en tal van ander gedierte. Nu en dan piepten de Inlandsche huisjes door het dichte geboomte door. Het was een zeer mooie tocht. Zooals in den regel in zulke gevallen was ook hier de 300 voet hooge waterval op zich zelf de moeite van den tocht niet waard, maar de schilderachtige omgeving waarin hij zich bevindt en de weg daarheen loonde des te meer alles wat wij er voor gedaan en geleden hadden.
Het was reeds over één, toen onze dozijn dragers ons veilig weder afleverde. Eerst nadat wij de lunch gebruikt en gezamenlijk in een onzer veranda's zaten om van de vermoeienis te bekomen en van het prachtig uitzicht te genieten, kwam de vraag over mijn lippen: in welk land ter wereld is het mogelijk, dat twee dames, geheel ongewapend. met een dozijn mannen uit het volk, zes uren lang door een dicht bosch durven trekken, zonder een oogenblik vrees te gevoelen, dat haar iets onaangenaams wedervaren zal? Deze twaalf mannen wisten, dat wij geld en andere waarde in onze kleine taschjes bij ons hadden, dat wij hunnen gesprekken niet konden volgen, dat wij slechts enkele inboorlingen, en dan nog meest kinderen op onze weg zouden ontmoeten, en toch kwam geen enkel woord over hun lippen, deden zij geen enkele beweging, die ook maar voor een oogenblik eenige vrees bij ons deed opkomen.
Twee keer op dien heelen langen tocht zetten zij de tandoes neder; een keer vroegen zij om "persen" (fooi, drinkgeld) om koffie te koopen bij een uitstallinkje en den tweeden keer, op den terugweg, om djeroek van een voorbijtrekkende jongen met een mand sinaasappelen te koopen. Beide keeren willigden wij hun verzoek in met hen voor het beoogde doel 50 cts. te geven, waarvoor zij zich zeer erkentelijk betoonden. Onze dragers waren gedurende den geheelen toch vroolijk en levendig, zóó zelfs, dat wij den opmerking maakten, dat zij in dit opzicht meer op Hindu's geleken dan op de tot dusver ontmoette Javanen, maar geen onbescheiden woord merkten wij op en zeer zeker was de decente wijze, waarop zij zich onder het loopen van een deel hunner kleeding ontdeden en waarop zij, toen wij nabij een riviertje een oogenblik pauseerden, daar allen een bad namen, opvallend. Van een volk dat uit zich zelf zoo beschaafd is, moreel en hoog staat, kan met goede leiding wat goeds groeien. Op die leiding komt 't echter aan. Van wat zoogenaamde kenners van Java en de Javanen ons hier soms willen wijs maken, dat de Javaan zoo te zeggen, alle denkbare ondeugden zou bezitten, is niets waar, kan niets waar zijn, want waar wij telkens en telkens weder met die menschen in aanraking komen, ontdekken wij deugden en bijna uitsluitend deugden in hen.

(pag. 492-500)