dr. Aletta H. Jacobs: Reisbrieven uit Afrika en Azië (tweede deel) Almelo: W. Hilarius Wzn, 1913
Ten geleide Natuur en mensen leken evenveel belangstelling te genieten van de reizigsters: een vergadering van dorpshoofden en onderwijs waren even interessant als een gemiste uitbarsting van de Merapi.
Op Sumatra's Westkust; III
Onze inlandsche geleider bracht ons vervolgens naar een plek, die allermerkwaardigst is en ook in de Padangsche bovenlanden eenig is in haar soort. Het was de plaats, waar de hoofden van het district Matoër alle drie maanden hunne bijeenkomst houden. Het is een groot open terrein, in de rondte afgepaald met honderd en twintig zerken, even zoovele hoofden als er zijn; zerken die alle zeer verschillen in hoogte en breedte. Tijdens eene vergadering zijn elk hoofd voor zijn eigen zerk en naarmate zijn gezag of stand hooger is, naar die mate is ook de afmeting van den steen, waarvoor hij zit. Er is er een van naar gissing twee meter hoog en er zijn er die geen vijf-en-twintig centimeter boven den grond uitsteken. In de inlandsche school op Matoër, waarvan het hoofd der school uitstekend Hollandsch sprak, konden wij ons, beter dan in eene der voorgaande scholen, die wij bezochten, overtuigen van de bevattelijkheid der inlandsche leerlingen. Hier liet het hoofd der school de kinderen eenige proeven van bekwaamheid afleggen. Het meest verbaasden wij ons over de vlugheid, waarmede de zeven en achtjarige joggies en meisjes, die nog slechts zeven maanden de school hadden bezocht, eenvoudige rekensommen met krijt op het bord uitrekenden. Geene der kinderen, die wij zelf uit de klasse mochten uitpikken, maakte een enkele fout in de eenvoudige vermenigvuldig- en aftreksommetjes, die wij hun opgaven,terwijl zij daarbij zeer duidelijke en eenvoudige cijfers op het bord schreven. Trouwens over het mooie schrijven der inlandsche schoolkinderen verbazen wij ons steeds, daarmede kunnen de kinderen op onze scholen niet wedijveren. Het hoofd der school had voor eigen rekening de laagste klasse genomen; toen ik hem vroeg, waarom hij zelf de laagste klasse onderrichtte, gaf hij ten antwoord: "dat doe ik om twee redenen: de eerste is, omdat ik de eerste klasse het belangrijkste vind; als de grond eerst goed bereid is, gaat het volgend onderricht veel gemakkelijker; de tweede is, omdat het onderricht in de aanvangklasse het moeilijkst is en ik als hoofd der school het moeilijkst werk voor mijn rekening moet nemen". Worden in Amsterdam niet de onderwijzeressen in de aanvangklassen geplaatst en meent de overheid daar niet, dat dit het minst belangrijke werk van de school is? Wij bezochten in Fort de Kock o.a. ook de kweekschool voor inlandsche onderwijzers. Deze school, die acht-en-dertig jaar geleden met het oog op vijftig leerlingen was ingericht, bevat nu reeds honderd-en-twintig leerlingen. De jongelui zijn daar allen intern. Zij hebben ieder hun eigen frisch en licht kamertje met ledikant, stoel, tafel, waschtafel en kast, dat hun gratis wordt verstrekt, alleen de kamerversiering moet door de jongens zelf worden aangebracht. Boven de zeer goede kost en inwoning, die het gouvernement dezen jongelingen kosteloos verschaft, ontvangen deze toekomstige onderwijzers maandelijks nog eene geldelijke toelage. Op deze school zijn ook enkele inlandsche meisjes, die voor onderwijzeres worden opgeleid. Aan inlandsche onderwijzeressen is zeer groote behoefte; in alle inlandsche scholen in Sumatra, die wij bezochten werd door het hoofd der school geklaagd, dat hij geen vrouwelijke leerkracht had, met een onderwijzeres aan school zou hij beter de vrouwelijke leerlingen in de klasse kunnen houden, die nu op veel te jongen leeftijd den school verlaten, omdat zij dan niet meer dagelijks alleen met mannen in contact mogen komen. Een gevolg van de Mohammedaansche invloeden. Niettegenstaande de behoefte aan onderwijzeressen worden de meisjes aan de kweekschool toch niet met open armen ontvangen. Zij moeten bijzonder uitmunten, willen zij toegelaten worden, zij moeten zelf voor kost en inwoning zorgen en ontvangen geen maandelijksche toelage en bovendien werden er bij de laatste toelating zes meisjes geweigerd, die een uitstekend examen hadden afgelegd, omdat de klasse te vol zou worden en er voor een gesplitste klasse geen leerkrachten aanwezig zijn. Is dat niet meten met twee maten? Dit is natuurlijk niet aan de directie van de school te wijten, maar wel aan de directie van Onderwijs in Batavia. Hoezeer ook de Minangkabausche vrouwen naar onderricht verlangen, is er toch voor haar nog maar een begin gemaakt om haar te ontwikkelen. Het had mijne reisgezellin en mij reeds lang gehinderd, dat wij er niet achter konden komen wat toch de naam Minang Kabau te beteekenen heeft, maar eindelijk gelukte het ons toch van een der inlandsche onderwijzers eene uitlegging te verkrijgen. Deze uitlegging, die ons door andere inlanders bevestigd werd, is te merkwaardig om haar niet hier mede te deelen. Zij luidt aldus: De Maleiers van de Padangsche bovenlanders lagen onophoudelijk in twist en tweedracht met een naburige groep Maleiers. Deze onophoudelijke twisten kostten beide partijen steeds menschenlevens, have en goed en daarom kwam men overeen door één flinken strijd de veete uit den weg te ruimen. De overwinnende partij zou werkelijk daarna de overmacht krijgen. Wat deden nu deze primitieve menschen? Zij lieten niet hunne flinke, gezonde, krachtige jonge mannen een strijd op leven en dood aangaan en zoodoende de beide partijen berooven van de beste elementen uit hunne samenleving, maar zij kozen beiden hun sterksten os en lieten die twee samen de zaak uitvechten. De os van de Padangsche bovenlanders overwin en sedert dien tijd noemen zij zich Minang, in het Maleisch overwinnaar, en Kabau, wat os beteekent. Ook de boogvormige daken ontleenen daaraan hun oorsprong. De middelste groote boog heeft den vorm van de beide hoorn van een kabau en de kleinere uitbouwsels stellen elk één hoorn, de helft van twee, voor. Wat mij in dezen oorlog zoo bijzonder trekt, is het feit, dat de Maleiers, die in dien tijd nog allen in matriarchaat leefden, vorstinnen bezaten, die het oppergezag uitoefenenden, al werd zoo'n vorstin naar buiten toen reeds vertegenwoordigd door Radjas. Deze vrouwen moeten het dus geweest zijn, die het oorlogvoeren toen reeds in de ware beteekenis hebben opgevat, als een strijd om wie physiek de sterkste is, een strijd, die evengoed door een paar ossen als door gehuurde soldaten kan worden uitgevochten. Zouden wij alle Europeesche landen niet er toe kunnen brengen hunne veeten ook op die wijze te berechten, het zou jaarlijks honderden millioenen aan leger- en vlootuitgaven sparen; gelden, die in alle landen zooveel beter dienst kunnen doen, en onze jonge mannen, die nu als kannonnenvleesch gebruikt worden, zouden dan voor nuttiger doeleinden kunnen strekken. Fort de Kock is een heel mooi plaatsje met een heerlijk koel klimaat, maar bezit ongelukkig geen goede hotelgelegenheid, zoodat wij ons verblijf er zeer kort maakten en naar Padang Pandjang terugkeerden. Het eerste wat wij daar vernamen, was dat de Merapi dien morgen opnieuw eene uitbarsting had gehad, zoo mooi als slechts zelden gezien werd. Dat hadden wij dus weder gemist en ik vrees, dat wij er nu wel geene meer zien zullen. Wij zagen in dat lieve, vriendelijke stadje allerlei andere dingen. Den geheelen dag stootte de Merapi nog mooie gele vlokkige wolken uit, die zich langzaam in het heelal oplosten. Nu en dan werd een klein pufje vernomen, dat aantoonde, dat de kolossus een beetje buikpijn had, maar tot eene regelrechte uitbarsting kwam het toch niet meer. Hadden wij op Ceylon de kaneeltuinen gezien, hier konden wij ons verrijken met de kennis van het verder proces, dat de kaneelpijp ondergaat, alvorens het in Holland voor vijf cents een heele zakvol in de winkels verkocht wordt.
(Pag 447-455)