doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Melati van Java:
De familie van den resident.
Schiedam: H.A.M. Roelants (derde druk)
(serie Romantische Werken)


Ten geleide
Tijdens de bootreis naar het nieuwe vaderland begint de ondergang van het residentie-gezin. De egocentrische Etty Klovens zal het emotionele en financiële failliet bewerkstelligen van de aanstaande resident Van Welven. Hij is een man met positie maar zonder ruggegraat. De dupe wordt zijn dochter Constance, geboren uit zijn eerdere verhouding met "een Javaansche vrouw".
Het is overigens Constance die door Melati als voorbeeld van deugd en trouw aan de lezers wordt getoond. Haar vader is niet bestand tegen de manipulerende Etty, die kort na hun ontmoeting hem begint te bewerken. Als er over haar en Van Welven geroddeld wordt, gaat Etty pruilen. Dat werkt.

"Er is een middel, " ging hij langzaam voort, geheel in verrukking gebracht door haar half boos, half bedroefd gezichtje, "waardoor wij alle praatjes kunnen trotseeren. Etty, wil je mijn vrouw worden?"
"Neen," zeide zij, "neen, nooit!"
"Waarom dan? Heeft u iets tegen mij?"
"Ja, iets zeer verschrikkelijks."
"Iets verschrikkelijk, tegen mij? Wat kan dat zijn?"
"Ik durf het niet te zeggen. Vraag 't mevrouw Dikbloed maar."
Een donkere wolk vloog over zijn voorhoofd.
"Ik wil in geen geval mevrouw Dikbloed in mijn zaken gemengd zien. Wat heeft zij u voor verschrikkelijks van mij verteld? Ik verzoek het nu niet meer, juffrouw Klovens, maar ik eisch van u, dat u het mij zegt."
Etty beefde door al hare leden en zij bloosde als een meikers.
"Ze heeft gezegd... dat... dat u naar Europa gegaan is om een vrouw te zoeken..."
"En verder? Dit is toch zoo verschrikkelijk niet!"
"Dat u niet geslaagd zijt, omdat... omdat u een kind bij u hadt."
"Is dat alles?"
Etty knikte toestemmend.
"Heeft ze er niet bijgevoegd, dat ik een erfenis heb gehaald en dat haar zuster wanhopende pogingen deed, om mij voor haar zuster te verzekeren?"
"Neen."
"Nu, vraag haar eens daarna. Zij denkt zeker, dat ik niet weet, in welke betrekking Pauline Veld tot haar staat, en wat die historie aangaat, wees verzekerd, Etty, dat ik u alles zou gezegd hebben, v ó ó r ik uw jawoord had ontvangen. Als ge langer in de Oost geweest zijt, zal 't u duidelijker worden, dat het moeilijk is voor een jongmensch, die alleen in de bosschen woont, onder een onbeschaafd volk, zich in de eenzaamheid te schikken als zijn middelen hem niet veroorloven een Europeesche vrouw te huwen. Daarom hen ik op Indische wijze een Javaansche vrouw genomen, maar die vereeniging is voor de wet niet geldig, ofschoon ze algemeen is in Indië. Die vrouw is gestorven en liet mij een dochtertje na, dat ik in Europa bij mijn zuster heb gebracht. Dit is alles, Etty, vindt je dat zoo verschrikkelijk?"
"Maar..."
"Zie, Etty, in jaren zult gij geen last hebben van mijn kind. Ze is pas zes jaar en eerst als ze volwassen is, kan ze bij mij terugkomen en dan pas zal ik uverzoeken voor haar een moeder te zijn. Wilt u raad hebben, wend u dan tot mevrouw G., en niet tot Keetje Dikbloed."
"Ik zal mij bedenken," stamelde Etty.
Een week later beval de kapitetn champagne aan tafel te brengen en alla passagiers dronken op de gezondheid van het verloofde paar. Zelfs mevrouw Dikbloed klonk met den kapitein en de dokter neuriede iets van "Verzoening is zo zoet".
De reis duurde nog anderhalve maand voort ; toen wierp het schip 't anker voor Batavia. "O foei, is dat nu Java," vroeg mevrouw Dikbloed. "Bluffen ze daar nu zoo over, dat 't zoo'n mooi land is ? Gunst, dan vind ik de duinen van 't oude Holland nog mooier."
Etty dacht te veel aan den brief, dien zij haar ouders had geschreven, om over 't meer of minder schoone van Java te denken. Van Welven kende de aankomst, die altijd teleurstelt, te goed. Mevrouw G. pakte vroolijk en opgeruimd hare koffers en zuchtte bij de gedachte, hoe zij niet met hare kinderen alleen was toen diezelfde kust voor haar oogen verdween. Z. en zijn vrouw hielden elkaar omklemd en fluisterden elkander allerlei wenschen in voor 't geluk, dat zij in 't onbekende land hoopten te vinden.
Een schuitje verliet de haven ; in dien tijd was er nog geen stoomboot.
"O hemeltje-lief," riep mevrouw Dikbloed, "mijn hart zegt mij, dat daar mijn goede Evert op is. Na zoo'n lange scheiding elkaar terug te zien als man en vrouw! 't Is treffend! Och, etty, wat eau de Cologne! Ik zal me niet kunnen goed houden. Mijn Evert, als sergeant zag ik u gaan, als kapitein zie ik u weer! Mijnheer Van Welven, ziet u geen epauletten in de boot?"
"Ja mevrouw, zeer duidelijk! We zullen wat in de buurt blijven," fluisterde hij Etty toe, "om de ontmoeting eens te zien."
"Daar is hij! O mijn Evert. Ik ga naar mijn hut."
"Doe dat niet," raadde Van Welven aan. "'t Zal een teleurstelling zijn als hij u niet aan de verschansing ziet."
"Maar ik val flauw!"
"Ga dan zitten."
Een oogenblik later trad een officier werkelijk op het dek, en nu beklaagde niemand hem meer. Hij was zeker een zeer geschikte weerga van zijn rouw. Een rood gelaat, wit vlashaar, een monumentale neus en een sikje, dat aan een geitebaard deed denken, konden niet vergoed worden door wat zijn houding en gang krijgshaftig hadden.
"Waar is Cornélie?", vroeg hij.
"Hier, hartedief!" riep mevrouw, met open armen naar hem toevliegend.
Een levendige teleurstelling teekende zich op zijn trekken.
"Wat ben je veranderd," zeide hij en beantwoordde zeer kalm haar omhelzing. "Je lijkt niets op je portret. Waar zijn je koffers?"
Etty werd door een verre neef afgehaald, wien zij dadelijk haar verloofde voorstelde.
Drie maanden later was de toestemming harer ouders gekomen en een maand later heette Etty Klovens mevrouw Van Welven.
Hij was benoemd tot assistent-resident ergens in den oosthoek.
"Frans," lispelde zij, toen ze het nieuwe huis betraden, "beloof mij dat je kind nimmer reden zal geven tot tweespalt tussen jou en mij."
"Aan mij zal 't niet liggen, Etty."
"En dan, Frans, dat die kleine niets tekort doe aan de liefde en plichten, welke je eens aan onze kinderen verschuldigd zult zijn."
Dit woord scheen hem pijn te doen, want zijn stem klonk eenigszins koud, toen hij antwoordde: "Wees gerust, Etty. Noch jij, noch je kinderen zullen ooit zich te beklagen hebben over enige tekortkoming van mij, in welk opzicht dan ook."

(pag.14-17)