Diet Kramer: Onrustig is ons hart. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Hollandia (zevende druk) oorspronkelijke druk 1939
Ten geleide Dat eenzaamheid ook kracht kan schenken, laat Diet Kramer in deze ontroerende roman zien. Henriëtte van Roodenoord staat na haar scheiding alleen voor de opvoeding van haar kinderen en is vastbesloten hen een goede toekomst te geven. Daarom werkt ze hard als hotel-houdster. Liefde van een man weigert ze, ook al snijdt dat. Altijd blijft haar hart onrustig, want nooit weet zij - wie wel? - of ze juist handelt. Indië, de jaren dertig: crisis alom. Ook in Batavia is de dreiging van achteruitgang aanwezig. Discussies lopen op, zoals in de volgende dialoog over het kolonialisme. De personificatie van het oude is Meyer, die door wat Diet's stem lijkt te zijn wordt tegengesproken. De annonatie tussen [vierkante haken] is van Diet Kramer.
4 Toen Henriët bij de laatste kamers was gekomen, dicht bij het hoofdgebouw, betrok haar gezicht en fronste ze de wenkbrauwen. Vermeyen was weer aan het donderen. Wat zou er nu weer aan de hand zijn? Het flitste door haar hoofd: "Wie had hij als djongos? Saban! Maar Saban was gewillig en vlug. Hij had al drie andere jongens weggescholden en weggeklaagd. Saban was de vierde. Het moest nu eens uit zijn! Het oude heertje stond midden in zijn voorgalerij en gesticuleerde heftig met zijn armen. Het Maleis dat van zijn lippen stroomde, was kernachtig maar onwelvoeglijk. Hij zweeg twee tellen toen hij Henriët zag verschijnen, schakelde toen over van Maleis naar Nederlands en sprak in welvoegelijker, maar even kernachtige taal door. "Mevrouw, nu moet het uit zijn met dat gedonderjaag! Tien keer bel ik en eindelijk verschijnt er een vlegel van een vent en niet mijn eigen jongen, mevrouw niet mijn eigen jongen! Waar hangt die lammeling uit? Hij hoort op deze tijd aanwezig te zijn! Ik wil niet steeds door een anderen kerel bediend worden. Wat is dat voor een troep personeel, mevrouw... wat neemt u voor beroerlingen in uw dienst? Ik wil thee hebben... thee... Buiten adem zweeg hij en liet zich behoedzaam neer in een stoel. "Maar de thee staat er al," zei Henriët kalmerend. "De thee staat er al, inderdaad nadat ik tien, twintig maal gebeld heb, brengt een kerel, dien ik nog nooit gezien heb, me mijn thee. Ze staat er nèt mevrouw, nèt! Moet ik daarmee genoegen nemen?" "Waar is Saban?" vroeg Henriët aan den djongos, die er beleefd en zeer geïnteresseerd bij stond. "Saban is in de goedang, njonja, hier vlakbij. Hij is ziek," antwoordde de man onderdanig. Op dit ogenblik kwam Saban aangesloft, het hoofd gebogen, één arm tegen de borstkas gedrukt. Zijn jas stond open bij de hals. Onder zijn hoofddoek piekte het verwarde, bezwete haar. "Ik vraag vergiffenis, njonja besar, ik ben zo benauwd." Vermeyen was weer opgevlogen uit zijn stoel en ging nu over van het Nederlands naar het Soendanees. Men kon van hem zeggen wat men wou, maar een feit was dat hij de inheemse talen vloeiend en woordenrijk sprak. Saban boog het hoofd dieper en liet de stroom van scheldwoorden over zich gaan. Toen Henriët sprak, hief hij het gezicht naar haar op. De zweetdruppels geleden langs zijn nek en borst. "Saban, je kunt zo niet komen werken, dat weet je wel. Je had bij me moeten komen om obat." "Ik vraag vergiffenis, njonja besar, ik dacht dat het nog over zou gaan." "Ga naar mijn huis en wacht in de achtergalerij. Ik kom zo dadelijk. Ik zal je medicijn geven." De jongen knikte, kwam moeilijk overeind uit zijn gehurkte houding en verdween in de richting van Henriëts huis. "Welke kamers heb je?" vroeg Henriët aan den djongos, die nog steeds op bevelen wachtte. Hij antwoordde: "Acht en twintig en negen en twintig, 'nja besar." "je kunt deze kamer er bij nemen tot Saban beter is. Eén van de kebons kan je morgen helpen met dweilen en schoonmaken. Ik zal het zeggen op kantoor. Vraag morgenochtend wie je helpen zal." "Saja, 'nja besar!" "En als mijnheer belt, kom je onmiddelijk. Ik weet dat het kan. De mijnheer van kamer acht en twintig is bijna altijd weg. Ik wil geen klachten horen."" "Saja, 'nja besar." De jongen verdween geruisloos en ging om een hoek zitten wachten op de eerste bel van den bozen mijnheer, die zeker spoedig zou klinken. "Maar mevrouw, mevrouw. dat is toch al te dwaas om los te lopen. Die vlegel stelt zich toch aan, hij is niet ziek, dat kan een kind zien, dat is aanstellerij, luiheid." "Die vlegel is wèl ziek en ik voor mij meen óók, dat een kind dat zien kan." "Maar..." "Ik heb Saban in dienst zolang als ik hier in het hotel ben. Dat is al verscheidene jaren. Hij is een asthmalijder. Zo nu en dan heeft hij een hevige aanval." "Maar dan hoort u hem er uit te smijten. Zulk personeel mag u niet in dienst nemen." "Integendeel, ik smijt hem er alleen niet uit, binnenkort maak ik hem mandoer. Hij is de beste djongos dien ik heb. Maar ik zal er voor zorgen dat u een anderen kamer-jongen krijgt. Het lijkt me beter voor u èn voor hem. Zulke driftaanvallen kunnen nooit goed voor u zijn en u maakt hem volkomen binoeng. [in de war] Ik zou hem niet graag weg willen zien gaan." "O, en als ik weg ga, kan u dat niets schelen?" "Maar mijnheer Vermeyen, u bent hier al zo veel jaren. Ik zou u zeker missen... en in meer dan één opzicht." Voor ironie was de gepensionneerde hoofdambtenaar niet gevoelig. "Nu maar, als de toestand hier niet verandert, kan ik u op een briefje geven dat ik verdwijn. En ik wens niet in één adem genoemd te worden met een inlander. Die vervloekte ethiek... het hele land wordt ermee verpest. War is dat nu voor 'n methode? In plaats dat u den vent op zijn ziel geeft, geeft u hem obatjes en een dag vrij. Ik hou vol dat het luiheid is, aanstellerij en ik wens dat u me dartegen beschermt." "Maar wie kan u zó goed beschermen als u het u zelf doet? Mijn Maleis is stumperig vergeleken bij het uwe." "Ik hoor niet niet te bevelen, dat hoort u te doen." "En dan doe ik ook, maar op mijn eigen manier." "Ja, op die vervloekte, ethische manier. Met lieve woorden en obat en vrije dagen. Bederf den inlander er mee, verknoei hem er mee. In mijn dagen werd er gevloekt en opgespeeld en toen liep de boel op rolletjes, toen werd er poot-an gespeeld. Wat denkt u nu... dat die inlander die obat van u slikt? Hij gooit ze thuis in de selokan [sloot] en dan gaat hij de mijnheer-met-vacantie uithangen." "De eerste keer heeft hij de obat inderdaad in de kali gegooid, daarin heeft u gelijk. Toen heb ik hem de obat laten innemen, waar ik zelf bij was en ik hem hem een goedang aangewezen om in te liggen en te rusten tot de aanval over was. Ik verbood hem mijn huis te verlaten. Ik gaf hem zelf drie maal op een dag de obat en ik stond er bij als hij die obat slikte. Na vier en twintig uur was hij beter en toen had hij voor eens en voor altijd begrepen, dat mijn medicijn beter en vlugger hielp dan de middeltjes die men hem in de kampong gaf." "O, en zo wilt u zeker dat iederen inlander een Europeaan naast zich krijgt om hem te wijzen hoe een zeis werkelijk vlugger maait dan een stok met een mesje er aan en dat iedere inlandse vrouw gedurende haar bevalling een Europese zuster krijgt toegewezen voor zich alleen, om haar er van te overtuigen dat de Europese manier van kinderen ter wereld brengen beter en hygiënischer is dan de inlandse... en zo voort en zo voort. Van wien heeft u dat moois geleerd? Van den een of anderen daas in die idiote Volksraad?" "Ik hou er geen politiek systeem op na, mijnheer Vermeyen. Ik behandel mijn mensen zoals ik meen dat het hoort, en zoals dat bij mij hoort. De resultaten zijn uitstekend en ik heb dat systeem niet geleerd van een afgevaardigde in de Volksraad, maar van mijn vader." "Van uw vader? En wat was die dan wel, als ik vragen mag?" "Hoofdadministrateur op één van de Goenoeng-Idjoe landen." "En ethisch?" "Ik geloof niet, dat hij precies de betekenis van het woord kende. Hij sprak over die dingen nooit. Zijn mensen verafgoodden hem en hij wist meer van hun leven, van hun taal en adat af, dan u of ik ooit zullen weten. Ik volg, misschien onbewust, zijn voorbeeld. Wat je als kind gehoord en gezien hebt, maakt diep indruk en wordt niet licht vergeten. Ik volg geen vaste gedragslijn, evenmin als hij, en ik heb er nooit aan gedacht mijn houding tegenover mijn inlands personeel op de een of ander wijze met politiek te verenigen. Maar ik heb onthouden, wat ik eens van hem hoorde: belangstelling, geduld en meten naar hùn maatstaven en niet naar de onzen." "Als u alleen dat van hem geleerd hebt, heb ik weinig vertrouwen in de toekomst van uw hotel." "Maar ik heb ook andere dingen van hem geleerd. Ik heb van hem geleerd duidelijke bevelen te geven en te eisen, dat ze stipt uitgevoerd worden." "Juist, juist, laat een inlander nooit slabakken." '" ... en strenge, maar alweer duidelijke woorden te spreken als het nodig is." "Precies, strenge woorden... hard aanpakken." "... en luiheid en brutaliteit nooit door de vingers te zien." "Prachtig, precies wat ik altijd gezegd heb." Meneer Vermeyen was weer helemaal verzoend met Henriët en haar hotel. Hij was het uitgangspunt van hun gesprek alweer vergeten. Hij kon zich de dingen niet zo làng herinneren. Hij werd een beetje seniel, dit driftige donderaartje. Brink kwam aanlopen uit het hoofdgebouw, zo vlug zijn stijve benen hem dragen konden. "Mevrouw, excuseert u me, maar de huistelefoon ging zo juist en de juffrouw vraagt of u dadelijk even thuis wilt komen. Er is iets met Karel." Henriët knikte en nam vertrouwelijk en vriendelijk afscheid van "nummer zeven en twintig". "Ik ben blij, dat ik eens rustig met u gepraat heb. U bent al zo lang in Indië. Men heeft soms raad en advies van een oudgast nodig. De oudgast boog met de hand op het hart. "Mevrouw, ik ben altijd tot uw beschikking. U bent een bewonderenswaardige vrouw. Ik heb grote eerbied voor u." Met vertederde ogen keek hij Henriët na. En toen belde hij. Waarom wist hij zelf niet, toen de djongos een seconde later voor hem stond. Misschien alleen om te zien of de bel vlug beantwoord werd. Men voelt zich wellicht heel wankel en angstig en bedreigd, wanneer men tientallen jaren lang hoofdambtenaar is geweest en een persoon van gewicht en wanneer men dan plotseling in een kleine hotelkamer raakt, alleen en doelloos aan de rand van het snelle, krachtige leven. Henriët, die de bel hoorde ratelen en op de drempel van het hoofdgebouw omnkeek om te zien of de djongos vlug present was, voelde plotseling iets van medelijden met het eenzame, seniele heertje.
(pag.57-63)