Harryet Marsman: Koffiebloesem en maneschijn..... en andere vertellingen Moesson, 1984 128 pagina's
Ten geleide En dan kwam er iemand van 'buiten', uit Holland op de onderneming waar Harryet Marsman als plantersvrouw werkte en woonde. Door vreemde ogen gezien werd het dagelijkse leven net wat anders. Of lag dat aan het bezoek? Een geestig verhaal uit de bundel.
Nooit goed...
Anna was de zuster van de baas. Zo veel goed had ze gehoord van het leven in de bergen, dat ze besloot toch eens een kijkje te gaan nemen op de onderneming van haar broer. Wat lette haar? Dus boekte ze - voor een lange vakantie - op een van de schepen van de Rotterdamse Lloyd. Of was het de Maatschappij Nederland? In ieder geval, Anna arriveerde en werd door de familie hartelijk binnengehaald. Natuurlijk kwam er een feest aan te pas, want Anna moest zo gauw mogelijk kennismaken met alle leden van de staf. Ze was niet zo heel jong meer, ik vond haar zelfs al een beetje oud. Ja, als je zelf nog maar tweeëntwintig was, leek iemand van veertig al op de weg terug. Ik vond haar wel aardig, en zo sportief. Ze maakte lange wandelingen en waagde zich al gauw op het paard om haar broer op zijn verre keliling-tochten te vergezellen. Dan dwaalden ze uren rond met de paarden en als ze warm waren geworden, en door en door dorstig, ging het over in draf voor een koele dronk of een kop koffie bij ons op de sienderan. En dan had ze er geen woorden genoeg voor om ons te vertellen hoe ze toch genoot van haar mooie vakantie in Indië. In één opzicht vond ze zich te kort gedaan: de dieren. Zo veel had ze zich voorgesteld van ontmoetingen met panters en tijgers, krokodillen, misschien wel beren en olifanten... 'Als ik in Holland terug ben, zal ik daar niets over kunnen vertellen aan vertellen aan vrienden en kennissen.' Nou ja, thuis gluurden de apen wel door de ramen naar binnen, maar die waren dan ook wel zo hondsbrutaal! Op haar wandelingen liep ze ook wel eens tegen spinnen op in hun webben, 'van die enge, zwarte, harige... huh!' Eens had ze in de verte een schim gezien van wat misschien een hertje had kunnen zijn, 'zo'n "koentil", of hoe heet het ook weer, dat dier uit jullie sprookjes?' (kantjil= dwerghertje) Ze hoorde boshaantjes, maar gezien... Zelfs geen slang had ooit haar pad gekruist.
De onderneming was aan het uitbreiden en de ontginning eiste van het werkvolk de inzet van al hun krachten. Eeuwenoude bomen, dikwijls met een omvang van meerdere meters, moesten door houthakkers met bijlen geveld worden, men kende in die tijd nog geen gemotoriseerde werktuigen. En zo gebeurde het dat op een dag een python klem raakte onder een neerstortende boom. En wat voor een! Het dier was bijna vier meter lang en had een taille van, geschat, een centimeter of veertig. Hij kon niet voor-, niet achteruit. Razend van pijn sloeg hij met kop en staart naar alle kanten, waarbij het leek of, in de stralen van de zon, de vonken van zijn lijf afvlogen. Waarschijnlijk had hij zich onlangs in het nieuw gestoken en was daarom wat traag geweest in zijn bewegingen. Misschien ook lag hij gewoon te genieten van de mooie dag en had de vallende boom hem verrast. Kismet! De doodsstrijd was afschuwelijk om aan te zien, maar niemand waagde zich dichtbij. Nu heb ik me laten vertellen dat een slang weinig uithoudingsvermogen heeft, deze was in elk geval gauw uitgeraasd. Toen hij het moede hoofd langzaam neerlegde, schoot Marius er uit zijn revolver een paar kogels doorheen en [toen] was hij uit zijn lijden. Iets voor Anne? De slang was dan wel dood maar leverde toch stof voor een verhaaltje. Het verslepen zou natuurlijk wel een klus zijn, die tien à twaalf kilometer door zwaar bergterrein. Twee koelies werden bereid gevonden. Ze kapten taaie rotanranken in het bos voor een stevige lus om zijn hals, anderen begonnen te graven. Toen het zware lijf, vol schaafwonden, en met een flinke deuk in de lendenen, eindelijk onder de boom vandaan was gesleurd, waren er twee uren vorobij gegaan. Van alle glans en fleur was niets meer over, en de lucht die om hem heen zinderde... De strik werd om zijn nek geknoopt en daar gingen ze, de twee mannen met hun vrachtje. Door kuilen, over hobbels en boomwortels. Omzichtigheid had niet de minste zin meer, verminkt als het dier was. Toen om twaalf uur de kentongslagen vielen voor de schaf, was hij nog maar op de helft van zijn laatste reis, de koelies moe en hongerig. Ze hadden zich een ongeluk gesjouwd en een groot uur rust was niet gek. Uit de warong, op de tussenafdeling van de onderneming, kwamen hen prikkelende etensgeuren tegemoet. Een lekkere hap mochten ze zich best wel permitteren; behalve een fooi werd de dag ook nog vol uitbetaald. Ze gunden zich twee uren rust. Toen ze eindelijk de besaran bereikten, was het bijna drie uur. En iedereen nog in siêsta. Maar de toean had gezegd: 'Non tedoeng; als ze slapen, leg je de slang maar voor de "roemah tamoe" neer '- het gastenhuis. Ze legden de dooie koning van het oerwoud neer op de galerij voor de deur van de 'kamar tamoe', de slaapkamer in het gastenhuis. In al zijn grootheid en doffe ellende...
Er kwam een woedend telefoontje. Anna had haar familie met een ijselijke gil wakker gemaakt. Zwermen vliegen waren door haar open raam naar binnen gekomen en een stank... Ze had de deur opengegooid en... 'Man, ze had er wel in kunnen blijven, als je nog 's wat weet!'
(pag. 38-40)