doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Louise B.B.:
Janneke de Pionierster
Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1914
(Modern-Bibliotheek, serie van Hedendaagsche romans)
275 pagina's


Ten geleide
Janneke, de pionierster in Rameleh, heeft de vriendschap van de heren-Europeanen gewonnen, maar zij heeft haar kind verloren. Lang is ze ziek geweest. maar nu herstelt ze langzaam. Te langzaam?

XV

Op mijn rustbank uitgestrekt hoorde ik iemand haastig aan komen stappen, het huisje naderen en binnenkomen.
Een uur geleden had het mailschot gedreund tusschen de bergen, waarop alle heeren uit hun siësta opgeschrikt, zich naar de Oedjong hadden gespoed, ook Henk. Ik lag dus sinds een paar uur heel alleen "boven".
Traag sloeg ik de oogen op, toen de stappen ophielden vlak bij mijn ruststoel. Henk stond voor mij, bleek, het gezicht vol ingehouden emotie. Hij boog zich over mij geen. "Wijfke", sprak hij met de zachte stem, die hij zich had aangewend tegenover mij, na mijn ziekte: "Ga je niet eens mee met me naar de Oedjong?"
Als gewoonlijk in den laatsten tijd was mijn eerste gedachte een van verzet: "In deze warmte...?"
"Het is vijf uur, de zon is dalende, het zal nu juist lekker koel zijn, kom, dat zal-je goed doen!"
"Och...., waarvoor eigenlijk...., laat mij maar stil hier...!"
Henk boog zich dieper over mij: "Je zult de boot zien....; misschien...., als je hem weg ziet stoomen in de richting van.... Holland.... dat je dan lust krijgt mee te gaan met de volgende.... over veertien dagen....!"
Ik zag hem nu toch oplettender aan: "Komt het er heusch van, moet ik, Henk?" Hij knikte slechts, te bewogen om te spreken.
"En jij dan?"
"Ik.... maar dat weet je wel, kind, ik moet hier blijven tot mijn contract om is!"
Wat zou ik twee maanden geleden, dol van opgewondenheid geweest zijn, alleen bij het indenken van de illusie, naar Holland terug te kunnen! En nu! Lusteloos zuchtte ik: "Och neen, Henk, wat een soesah, al dat uitzoeken, inpakken...., die lange reis... Och, laat mij maar rustig hier!"
Henk knielde voor mijn bank, nam mijn hand, kuste die, met een bedwongen snik in de keel: "Janneke, wat ben je veranderd, wil-je dan niet meer leven... voor mij?"
Getroffen zag ik hem aan: "Natuurlijk, Henk en bij jou blijven... hier!"
Treurig schudde hij het hoofd: "het is niet je oude liefde en energie, wijfke, die je doen verlangen hier te blijven, maar juist de groote apathie waarvoor dokter Spaan bang is. Als je hier langer bleeft zou je blijven kwijnen, weerstandsloos worden tegen alle mogelijke slechte invloeden.... Je moet naar een andere omgeving, een koeler klimaat, frissche indrukken...., om te kunnen vergeten... het treurige wat Rameleh je berokkend heeft! Je moet gaan, Janneke, en in Holland gezond worden, ook voor mij.... wijfke. En als ik dan bij je kom, over twintig maanden, kunnen wij als van ouds weer gelukkig samen zijn, niet waar, lieveling!"
Zich oprichtend, dwong Henk met zacht geweld mij om op te staan van de bank. Ik schoot in haast een peignoir aan, die Yum me over het hoofd wierp, en ging toen mede, meer terwille van mijn man, die er letterlijk toe dwong met hem mede naar beneden te gaan, dan omdat er eenige behoefte in mij huisde de boot te zien vertrekken. Als gewoonlijk, in de laatsten tijd, had ik mij reeds lijdelijk onderworpen aan wat anderen over mij beschikten, zonder veel nadenken...
Wij daalden onzen berg af en stonden nu aan den voet van den heuvel waarboven de vlaggestok de Oedjong Tanah aanwees. Ik stond verbaad stil. Inplaats van de steile halsbrekende watergeul, de eenige weg naar de Oedjong, die ik reeds maanden vóór mijn ziekte niet meer had op mogen gaan, was daar nu een wel smal, maar behoorlijk gebaand zig-zag pad met dwarsche boomstammen in de bochten, om de aardespoeling bij hevige regens tegen te gaan.
"Wat is dat, een nieuwe weg? Wanneer is die hier gekomen?" vroeg ik nu toch met eenige belangstelling. Maar Henk, met plotselinge neerslachtigheid antwoordde: "Eigenlijk is deze weg een cadeau aan... ons, of liever, aan jou?"
"Aan mij?"
"Ja, toen je herstellende werd, hebben de collega's den weg in orde laten maken. Hm...., er waren redenen.... te meenen.... zij dachten...., dat je de Oedjong wel veel zou opgaan.... en nu wilden zij het je zoo gemakkelijk mogelijk maken."
"Dat was buitengewoon attent van hen, en ik ben hier na mijn ziekte juist nooit geweest!"
"Neen!" zei Henk, kortaf, toen dringend: "Laat ons nu gaan, anders is de boot weg."
Driemaal onderweg moest ik hijgend blijven staan, hoewel Henk mij ondersteunde. Toch was de nieuwe weg zoo gemakkelijk begaanbaar als een goed onderhouden Europeesch bergvoetpad maar zijn kon. Eindelijk kwamen wij boven op het grasplateau, dat de Oedjong Tanah heette. Een koele zeebries streek weldadig langs mijn verzwakt vermagerd lichaam. Ik haalde verruimd adem....
"de zee....!" riep ik met plotselinge levendigheid bij het eerste gezicht op de verre spiegelgladde oneindigheid van het water voor ons. De boot, reeds wegstoomend, liet een zilverig, breed uitloopend kielwater achter zich, de zwarte rookkolom uit den gelen schoorsteen zweefde als een lange spitse onweerswolk over het blikkerende water. Ik werd niet moede diep adem te halen: "God.... ja....," prevelde ik met weerkerend verlangen naar gezondheid en levensvreugd: "Mee met die boot...., weg...., van dit akelige land...., naar Holland....! O, ja, ja, Henk, ik geloof nu met je, dat ik beter zal worden, dáár, en stikken als ik langer hier bleef...!"
En huiverend wees ik nu achter mij, naar den ingang van het ruime dal van de Rameleh, waarvan de benauwend steile tot elkaar toe komende bergwanden, mij als een nachtmerrie vervolgd hadden in mijn koortsdroomen. Toen viel mijn oog op Henk's somber gezicht. Ik sloeg mijn armen om zijn hals, met iets van de oude hartelijkheid: "Arme Henkie, maar jij, wat moet er zoolang van jou worden, hier, zoo alleen!"
Hij hield mij lang tegen zich aangedrukt: "God, wijfke, ik ben al zoo dankbaar dat het vooruitzicht naar Holland te kunnen, je reeds opgewekter stemt. Denk nu niet aan mij, ik zal hier den tijd wel doorkomen. Beter alléén, dan met dien angst van de laatste maanden, je te zien wegkwijnen....!"
Ik maakte mijn arm los van zijn hals, getroffen, een gevoel van schuld bekroop mij: "Henk, ik kon toch niet helpen dat ik ziek werd.... en...!"
"Maar, Janneke, hoe kom je nu aan zulke rare gedachten....! Ik bedoel, het is beter voor mij je gezond te weten in Holland, dan ziekelijk.... erger misschien....., in mijn nabijheid, niet waar?
Ik zag onderzoekend rond: "'t Is waar ook, de anderen, waar zijn die? Zij waren toch ook boven?"
"Ja, een uur geleden, nu zijn zij weer naar beneden, de mail afwachtend."
Het schoot mij te binnen, dat juist veertien dagen geleden, bij de laatste aankomst van die mail het weer eens erg rumoerig was toegegaan. Ik zag wantrouwend tot Henk op: "Als ik weg ben...., zal-je dan niet..'", begon ik weifelend, maar het zelfde vreemde schuldgevoel van zooeven weerhield mij er bij te voegen: "niet zoo worden als de anderen?"
Ik boog het hoofd: hoe was het leven geweest de laatste maanden in ons huis, hoe had ik hem het leven gemaakt, dat ik nog wetten zou mogen stellen....!
Inplaats iets te zeggen, vloog ik hem om de hals en barstte met mijn gezicht tegen zijn schouder in tranen uit, en Henk, zijn hoofd leunende tegen het mijne, schreide ook, lang en zachtjes. In weken hadden we ons niet zoo één gevoeld als nu!
"Henk, arme lieveling, wat moet ook jij geleden hebben!" vermocht ik eindelijk uit te brengen.
"Mijn arm vrouwtje, al je lieve illusies...., weet je nog, hoe wij er altijd vol van waren...., met één slag vernietigd....! Geen wonder dat je het niet te boven komen zou, mijn eenige schat!"
Eindelijk vermande hij zich: "Zie, de zon gaat al achter gindschen bergtop schuil, laat ons terugkeeren, liefste, voor het donker wordt."
"Het heeft me zoo goed gedaan dit tochtje naar boven, Henk. Willen wij morgenochtend weerom komen als van ouds?"
Henk's glimlach was vol weemoed: "Voor zoolang als het nog duurt, zeker, Jan!"

(pag. 251-256)