doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Loes Nobel:
Huil niet om een belanda
Breda: De Geus, 1991


Ten geleide
De broer van een vader - autobiografisch, zegt de schrijfster- is een belanda-hater, en dat heeft een reden.

Oom Walter was een belanda-hater. Dat was in de familie bekend. Ik spitste mijn oren wanneer ooms en tantes met mijn ouders over hem spraken. Natuurlijk ging ik intussen onverstoorbaar verder met waar ik mee bezig was: zandkastelen bouwen wanneer wij buiten waren, bouwdooskastelen wanneer wij binnen waren, huiswerk maken of lezen.
Als ik liet merken dat ik naar ze luisterde dan spraken ze opeens over iets anders. Waarom mocht ik niet weten dat oom Walter een belanda-hater was? Iedereen wist dat toch? Oom Walter was mijn op één na liefste oom. De liefste oom was oom Ferdie die samen met mij stranden afzocht naar mooie schelpen. Zonder daarbij iets te zeggen leek het of wij elkaar lange mooie verhalen vertelden. De mooiste schelpen die hij vond bewaarde hij voor mij.
Oom Ferdie hadden ze naar een ziekenhuis gebracht, vertelde mijn moeder. Hij was niet uit zichzelf gegaan. Ze hadden hem er gebracht omdat de mensen om hem heen dat beter voor hem vonden.
Dit vond ik heel vreemd en niet te begrijpen. Het was een ziekenhuis, zei mijn moeder, waar kleine kinderen niet mochten komen. Daarmee was de kous af en had ik geen waarom-vragen meer te stellen. Dat beklemde mij. Wat was er met oom Ferdie? Waarom was hij ziek? Wat had hij dan? Waar,in welk ziekenhuis was hij? Wat was het voor een raar ziekenhuis dat er geen kleine kinderen mochten komen?
Was oom Ferdie erg ziek? Had hij veel pijn en hoe kwam dat dan? Had hij zoveel pijn dat hij daarom geen kleine kinderen wilde zien?
Was ik eigenlijk nog een klein kind? Ik was toch bijna tien jaar en vond mezelf al een groot kind, groot genoeg voor dat rare ziekenhuis!'Ik ben al een groot kind, je zei dat alleen kleine kinderen niet naar dat ziekenhuis mogen waar oom Ferdie is, als jullie weer naar oom Ferdie gaan wil ik mee!'
Ik leek zo onverschillig. Maar ik was er dan ook heel handig in, in het verbergen van mijn emoties. Hoe meer gespannen ik was, hoe onverschilliger ik mij voordeed. Want als het pijn deed hoefde niemand dat te zien. Ook mijn moeder niet, juist mijn moeder niet. Als zij merkte dat je verdriet had, verbood zij het je gewoon en dat deed nog meer pijn. Waarschijnlijk kon zij het zelf niet verdragen wanneer haar kinderen verdriet hadden. En op deze wijze hoefde zij zelf ookniets te voelen.
'Ik wil, ik wil,' riep ze, 'jij hebt niets te willen, jouw wil is een pak ransel op je bil!'
Haar ogen kregen bij zo'n uitroep een priemende uitdrukking die mij ineen deed krimpen, maar die aan de buitenkant
de brutale houding veroorzaakte waar zij meende pedagogisch op te moeten reageren door mij bijvoorbeeld te gebieden mijn ogen neer te slaan. Ik sloeg ze nooit neer, maar keek wel een andere kant op om mezelf te kunnen handhaven.
Onbewust voelde ik haar innerlijke onmacht: 'Klein of groot, er gaan geen kinderen mee naar oom Ferdie en geen gezeur verder!'
Had ik gezeurd? Deze vraag wekte nog meer pijn op. Dus zong ik, huppelde ik, danste ik, speelde ik. Vaker klom ik in mijn uitverkoren boom, ver achter in de uitgestrekte Indische tuin, hoog in het gebladerte waar ik niet gezien kon worden. Daar dacht ik na over oom Ferdie, maar ik kon toch niet op alle vragen antwoord vinden.
De laatste keer dat oom Ferdie kwam was het een onverwacht bezoek. Hij was op zakenreis en deed de stad aan waar wij woonden. Juist op de uren dat iedereen een middagdutje deed, de heetste uren van de dag. Hij maakte er even gebruik van om die uren in ons huis door te brengen. Mijn ouders hadden er hun siësta voor onderbroken maar vonden het niet nodig de kinderen wakker te maken. Ik was er verdrietig en ook boos over dat ze mij hadden laten slapen.
'Oom Ferdie heeft nog naar jou gekeken, zo om het hoekje van de deur', vertelde mijn moeder om mijn teleurstelling te verzachten. Maar dat was voor mij geen troost.
Toen ging ik alle zitvertrekken van het grote huis langs, er waren er drie. Aan de sfeer in de vertrekken voelde ik waar mijn ouders wel en waar ze niet met oom Ferdie gezeten hadden.
'Hebben jullie in de voorgalerij gezeten?'
'Ja.'
Daar ging ik de stoelen langs. Door in elke stod te gaan zitten voelde ik waar oom Ferdie wel en waar hij niet gezeten had.
'Hier heeft oom Ferdie gezeten', stelde ik vast.
'Ja.'
Toen bleef ik zitten. In de stoel waar oom Ferdie die
middag met mijn ouders had zitten praten. Ik voelde er zijn aanwezigheid nog. Zijn warmte voelde ik er, hoewel hij al enkele uren weg was. Zijn stem was er te horen, zijn geur te ruiken. Ik voelde zijn stemming, het kloppen van zijn hart, hij was rusteloos, vol verdriet, er was pijn. Er was iets rommeligs, eenzelfde gevoel als wanneer ik tegelijk alle laden van mijn kast had leeggehaald en de inhoud op een hoop door elkaar had gegooid en ik er zelf middenin zat en niet wist waar ik moest beginnen met orde op zaken te stellen. Dat ongeveer was er. Dat was er in die stoel. Het drong zich in mij binnen. Ik voelde een aanzet tot huilen. Maar ik wist dat niemand me zou begrijpen. Daarom hield ik me stil. Aan de buitenkant. Binnen in mij huilde ik en riep ik: 'Dag oom Ferdie, dag oom Ferdie, dag oom Ferdie!'
Alleen dit kon ik roepen, niets anders. De stoel vertelde mij iets, maar ik wist niet wat, ik voelde alleen een pijn.
Oom Ferdie heb ik nooit meer gezien.

Niemand sprak ooit nog over oom Ferdie. Als per ongeluk zijn naam viel, volgde er een gespannen stilte. Dat niemand ; mij iets over hem vertelde heeft mij lang beklemd. Ik weet niet wie ik zou moeten vergeven, maar ik heb 'ze' nooit vergeven dat ze mij hem zo abrupt, zo zonder enige verklaring, hebben ontnomen.
Oom Walter was de jongere broer van oom Ferdie. Omdat er over hem gepraat werd waar hij niet bij was, op een fluisterende toon en met steelse blikken naar de kinderen, omdat ik de vreemde klank in de sprekende stemmen niet kon begrijpen, hevelde ik alle beklemming en verdriet om oom Ferdie over op oom Walter.
Oom Walter was dus een belanda-hater, zoals de familie fluisterde.
'Wat is dat, een belanda-hater?' vroeg ik soms, onverschilig schommelend op de armleuning van de stoel waar mijn vader, moeder, een oom of tante in zat. Hun antwoord was altijd een gebod om terug te gaan naar mijn speelhoek, het huiswerk, een boek of de poppen waar ik eigenlijk een hekel aan had, omdat ze zich zo doods gedroegen.
Ik begon te vermoeden dat het iets gevaarlijks had om de reputatie van een belanda-hater te hebben, zoals het minderwaardig werd geacht een 'belanda-konclikker' te zijn.
Ergens in de speelgoedkast lag er nog een oude blokkendoos, en eens haalde ik die te voorschijn en gooide ik hem opzettelijk met veel misbaar leeg, ergens achter de stoelen waar de grote mensen zaten te keuvelen. Ik bouwde kastelen en gewone huizen, met gespeelde diepe aandacht. Soms wierpen de grote mensen een blik op mij, ik speelde quasi-aandachtig verder.
Zij waren gerustgesteld, ik rou niets horen, zij vervolgden hun gesprek. Soms neuriede ik, het puntje van mijn tong tussen de lippen.
'Het is riskant zoals Walter zich gedraagt,' hoorde ik oom Jonat zeggen, 'hij moet zich niet zo openlijk anti-Nederlands opstellen!'
'Ach,' vergoelijkte tante Herma, 'hij is niet anti-Nederlands, hij is gewoon voorstander van een onafhankelijke staat.'
'Nou ja, zeg, dan ben je toch anti-Nederlands zeker! En dat kan in deze tijd gewoon niet openlijk! Het is te riskant!'
Ik begreep hier niets van, speelde verder en luisterde scherper.
'Wij moeten het gewoon verdragen. Wij worden nu eenmaal als niet-gelijkwaardig aan de volbloed Hollander beschouwd, ook al hebben we nog zoveel diploma's op zak en soms zelfs meer dan een uit Nederland gezonden kracht.'
'Juist ja, en dàt steekt Walter juist zo erg en daarom is hij zo anti-belanda!'
Tante Herma zuchtte: 'Hij is de keerzijde van de Indische medaille. '
'Hoe bedoel je dat?'
'Nou, de meeste Indo's doen bijna Hollandser dan de Hollanders zelf, ze proberen zo Hollands mogelijk te leven, te voelen en te denken, ze spreken geaffecteerd Hollands, doen in kleding de Hollanders na en het liefst zien ze dat hun dochters met Hollanders trouwen, rasverbetering noemen ze dat! En dat alleen omdat ze hopen zo een trapje hoger te kunnen komen op de maatschappelijke ladder! Zoiets kan immers niet, zoiets helpt toch immers niet: een Indo blijft toch zeker een Indo!'
'Ja, ja, dus mensen zoals Walter zijn dan de keerzijde van de Indische medaille. Je bedoelt dat ze uit tegenzin voor die superieure houding van de belanda tegenover ons, partij trekken voor de inlandse kant.'
'Ja, en ,daarom stelt Walter zich anti-belanda op.' 'Met gevaar voor eigen hachje.'
'Ze zullen hem niet oppakken.'
Een blokje viel tussen mijn geschrokken vingers uit. Ik wist dat 'oppakken' iets te maken had met 'gevangennemen' en 'politie' en 'achter slot en grendel' en nooit naar buiten mogen gaan.
'Nee, alleen de inlandse andersdenkenden zullen ze oppakken.'
Stilte.
'Ssst, dat kind hoort ons misschien, ze is zo stil.'
Met de grootste inspanning plaatsten mijn trillende vingers een klein blokje op een hoge toren. Mijn ogen waren erop gefixeerd, mijn hele lichaam concentreerde zich op het beheersen van de vingertoppen. En ik wachtte.
'Niet alleen oppakken, ook verbannen.'
'Ja, die Soekarno is al naar Boven-Digoel gestuurd, mijn god, dat is toch een woest en onherbergzaam oord!'
'Ja natuurlijk, daarom juist, daar ben je zo godverlaten ver van alles en iedereen dat je onmogelijk nog actief in het verzet kunt gaan.'
'Ja, maar als Walter zich te openlijk anti uitlaat, kan hij ook gevaar lopen opgepakt te worden.'
Mijn reuzenkasteel werd te hoog, het evenwicht raaktewankel, het stortte met daverend gekletter ineen. Misschien wilde ik daarmee wel voorkomen dat oom Walter opgepakt kon worden. Ik begreep ineens wat een belanda-hater was.
Oom Walter had het nu eigenlijk zelf aan mij duidelijkgemaakt. Toch hoefde hij van mij daarom niet gevangen te zitten.

pag. 25-30