Henriette van Raalte-Geel: Mogen wij altijd in dit kamp blijven? Zoetermeer: Uitgeverij Mozaïek, 2005
Ten geleide Het eerste hoofdstuk heet Prelude. Dat is: wat eraan vooraf ging. Voor de oorlog, voordat alles dat vanzelfsprekend werd, verdween.
Kerstavond in Soerabaja, 1936. Het is broeierig. De tuindeuren staan open en Aleida Disse heeft juist een kaarsje aangestoken. Via de radio komen de klanken van een koor dat kerstliederen zingt. Ze is in een sombere bui. Want zojuist heeft ze gehoord dat een vriend met wie ze kerstfeest zou vieren, van zijn paard is gevallen. Nu ligt hij in een ziekenhuis in Batavia. Iedereen heeft zijn plannen voor Kerst inmiddels klaar. Zij zal thuis zitten en niemand zien. Meer dan ooit mist ze haar ouders in het verre Holland. Als Aleida in een rotanstoel op het platje gaat zitten, springt Rudy, een wit Malthezer leeuwtje, op haar schoot. Haar gedachten gaan naar Holland, waar ze zich met vader en moeder rond de kerstboom schaart. Daar is het winter geworden, koud en guur, zoals meestal op kerstavond. Peinzend streelt Aleida Rudy's kop. 'Aleida, Aleida!' Lawaaierige, vrolijke stemmen gaan vergezeld van voetstappen op het grint. 'Ben je thuis?' De twee vriendinnen die in avondjurk het paviljoentje binnenkomen, lopen direct naar de waranda. Rudy springt van Aleida's schoot. Opgewonden kwispelt en blaft hij naar het bezoek. 'We komen je halen om kerstavond te vieren in de Simpang Sociëteit!' Meer dan een verbaasd 'Oh' krijgt Aleida er niet uit. 'En we hebben iemand meegenomen!' Carel Geel heeft zich in de tuin op de achtergrond gehouden, maar nu hij hoort dat ze het over hem hebben, komt hij tevoorschijn. Op het platje stelt hij zich aan Aleida voor. 'Laten we er een fantastische kerstavond van maken ' Als ook Aleida haar avondjurk heeft aangetrokken, vertrekt het gezelschap naar de Simpang Sociëteit. Hoffelijk vraagt Carel Aleida ten dans. Op de dansvloer worden ze door Amors pijlen getroffen. Zij zullen mijn ouders worden.
Beiden hebben een baan in Soerabaja. Mijn moeder werkt als secretaresse bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM), mijn vader is jurist op het Ministerie van Financiën. Drie maanden na Kerst verneemt mijn moeder per brief van de BPM dat ze van Soerabaja zal worden overgeplaatst naar Makassar op Celebes. In paniek belt ze mijn vader. 'Pak je stenoblok, dan dicteer ik wat je terug moet schrijven,' zegt hij. Gespannen wacht mijn moeder op zijn stem. 'In verband met mijn voorgenomen huwelijk, deel ik U mede dat ik per 1 mei a.s. mijn werkzaamheden bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij zal beëindigen...'! 'Een huwelijksaanzoek?' vraagt mijn moeder enigszins verlegen door de telefoon. 'Ja,' zegt hij, 'wil je met me trouwen?' Op 12 mei 1937 geven ze elkaar hun jawoord. Bijna een jaar later - in april 1938 - wordt mijn oudste zusje, Marleen, geboren in het Darmo Ziekenhuis te Soerabaja. Ik zelf ben in aantocht als mijn vader en moeder van Soerabaja naar Buitenzorg, de gouvernementsstad, worden overgeplaatst. Mijn ouders vinden die overplaatsing heel plezierig. De omgeving van Buitenzorg is mooi, een bergachtig gebied. Bovendien is het plaatsje niet zo warm als Soerabaja en kunnen ze regelmatig naar een huisje in de koele bergen gaan. Bijna iedere middag regent het even flink. Hierdoor is Buitenzorg een altijd groen stadje met veel tropische bomen, struiken en bloemen. 's Lands Plantentuin, een wereldvermaard park en wetenschappelijk instituut van meer dan honderd jaar oud, ligt achter het paleis van Gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. Hij is de hoogste baas van mijn vader.
De eerste zondag van februari 1940 helpt dokter Van Leent mij in alle vroegte ter wereld in het Rode Kruis Ziekenhuis te Buitenzorg. Ik word Henriette Marianne genoemd. Henriette naar een van mijn oudtantes; Marianne vanwege mijn vaders liefde voor Frankrijk. Kort na mijn geboorte verhuizen we van de Nassaulaan 6 naar de Van Heutzweg 37, schuin tegenover de woning van de eerste Indonesische burgemeester. Onze straat ligt in de wijk 'Kedoeng Halang'. We hebben een heerlijk huis, niet ver van de achteringang van de Plantentuin. Het is wit geverfd en heeft rode dakpannen. Er is een garage bij. Een grote tuin vol bloeiende bomen en struiken ligt eromheen. Na vijftien maanden krijgen Marleen en ik een zusje. Caroline wordt in mei 1941 met behulp van de Deense dokter Olaf Munck geboren in een kraamkliniek in Buitenzorg. Ze weegt bijna tien pond. Omdat Nederland sinds mei 1940 door Duitsland bezet is, kan het bericht van haar komst niet naar Nederland worden gestuurd. Toch komen onze grootouders te weten dat zij is geboren. De Nederlandse ingenieur Hylkema, die bij Philips in Zweden werkt, geeft haar geboorte aan hen door.
Een aantal bediendes helpt mijn moeder, nu haar gezin zich zo snel heeft uitgebreid. Achter de coulissen verrichten zij huishoudelijke taken en ze zorgen ervoor dat het reilen en zeilen van de familie geruisloos verloopt. Moeder, die in Indië geboren is, spreekt de taal van het volk, het pasar-Maleis, voortreffelijk. 'Wat zegt de toean besar?'* vragen de Soendanese bediendes aan mijn moeder, als mijn vader hen iets in het Hoog Javaans vraagt. Bij de studie Indologie en Indisch Recht moest hij het vak Hoog Javaans met een examen afsluiten. Bij zijn werk op het Ministerie gebruikt hij deze taal, maar hij heeft wel moeite om het eenvoudige pasar-Maleis onder de knie te krijgen. Mijn vader blijft een echte Hollander, een totok, overgeplaatst van de koude kleigronden naar de tropen. Hij draagt een wit gesteven pak, is formeel en ietwat stijfjes. Onze bediendes wonen in verschillende kampongs in Buitenzorg. 's Ochtends vroeg schuifelen ze in hun sarong en spierwitte kabaja bij ons binnen, om aan hun huishoudelijke bezigheden te beginnen. We hebben een djongos*, die de vloeren van het huis tweemaal per dag met dennoline dweilt. Ons huis geurt altijd fris naar een dennenbos. De djongos dekt de tafel, ruimt op en wast af. Hij is een handige man. Hij graaft in de tuin een groot gat, waarin hij een pierenbadje voor ons aanlegt. De kebon is een jongen die de grote tuin bijhoudt. Hij sproeit het ruime grasveld, snoeit bomen en struiken. Elke dag zet hij de tuinslang op het zwembadje en laat het vollopen zodat wij kunnen zwemmen. Na afloop wordt het water weggepompt en komt het in een put terecht. We hebben baboe Lien, die zich voornamelijk met de slaapkamers, het wasgoed en strijkwerk bezighoudt. In een gezin met drie kleine kinderen puilt de wasmand altijd uit; luiers, pakjes, jurkjes, hemdjes en sokjes. Omdat het zo warm is, dragen de volwassenen ook tweemaal per dag schone kleren.
Kokkie is onze keukenprinses. Iedere dag gaat ze naar de pasar, waar ze de heerlijkste ingrediënten voor de dagelijkse rijsttafel uitzoekt. En dan is er nog Johanna Pisorisa, de Ambonese kinderjuffrouw, die voor het wel en wee van ons, kleintjes, zorgt. We noemen haar Juffie en zijn dol op haar.
Als mijn moeder met mijn vader trouwt, heeft zij nog steeds het leuke hondje met het witte krulhaar, Rudy. Hij trekt met mijn ouders mee naar Buitenzorg. Fietst mijn vader door Kedoeng Halang, dan zit Rudy op de bagagedrager. Hij vindt het niet leuk dat ik geboren word, en bij Caroline's komst wordt hij zo jaloers dat hij niet meer te genieten is. Hij vindt dat hij te weinig aandacht krijgt en loopt voorgoed weg. We hebben nog een andere hond, Ada. Ada is een foxterriër. Ze krijgt een nest met vijf puppies, die in een kennel in de tuin met elkaar spelen. Moeder besluit een foto van de speelse hondjes te maken. Ze zet ze op de keukentafel in de tuin. Alle vijf doen ze hun voorpootjes kruislings over elkaar heen. Moeder knipt. Het wordt een unieke foto.
's Ochtends spelen we al vroeg in de zandbak. Daarna krijgen we een zwempakje aan. Marleen is met de ziekte van Little geboren. Haar beide voetjes zijn wat spastisch en ze kan op tweejarige leeftijd nog steeds niet lopen. Van de orthopedisch chirurg moet ze iedere dag zoutwaterbaden hebben om haar spieren te ontwikkelen. Langs de rand van het zwembadje staat een parasol. Die beschermt onze hoofden tegen de felle zon. Caroline is met haar drie maanden al vroeg van de partij. Ze kabbelt in een opgeblazen autoband op het water en geniet. Als Marleen en ik uitgespeeld zijn, gaan we naar de rand van het badje, waar Juffie en baboe Lien ons eruit tillen. Als we afgedroogd zijn, krijgen we onder de parasol iets lekkers te drinken. Caroline sabbelt aan de speen van haar zuigflesje.
Na ons middagslaapje neemt Juffie ons mee naar de Plantentuin. We gaan er altijd aan de achterkant in, omdat die het dichtst bij ons huis ligt. We wandelen over de oprijlaan met de hoge acacia's en komen langs de vijver vol roze lelies. We stoeien in de luchtwortels van de waringinboom en spelen er verstoppertje. Op een groot grasveld, waar koningspalmen, flamboyanten en bloeiende pisangstruiken te zien zijn, ligt een groot wit gebouw, met rode dakpannen, verscholen achter de grote vijver. Het is de achterkant van het paleis van de Gouverneur-generaal. Regelmatig vertrekken we in het weekend met de auto naar een huisje dat in de bergen ligt. Het dorpje heet Megamendoeng en ligt een uur rijden van Buitenzorg.