Elisabeth Woensdregt: Brieven uit de Bada-Bode
Watoetaoe, 24 oktober 1916
Iets over ons verblijf te Watoetaoe Zoals Jacob u schreef, zijn wij 21 januari in Watoetaoe aangekomen. U weet dat wij ons hier een maand of vier zouden voorbereiden voor het werk in Bada. Maar het zijn er al negen geworden. Na vijf weken goed logies bij de Ten Kate's betrokken we een eigen huisje. Napoe is een hoogvlakte. Aan alle zijden door bergen omringd. 's Avonds kan men zo genieten van de ondergang van de zon. Over de bergen ligt dan een violetkleurige gloed. Het klimaat is hier heel prettig. Niet zo afmattend als in de lagere streken van Celebes. 's Morgens vroeg hangt er vaak een dikke mist die tegen negen uur is opgetrokken. We denken dan onwillekeurig aan de voorjaarsmorgen in Holland. Van elf uur tot een uur of twee is het flink warm, maar daarna wordt het koeler. De avonden en de nachten zijn fris, ja het kan dan zelfs geducht koud zijn. Als ik u vertel, dat, als wij 's avonds uitgaan, ik meestal mijn winterjas aantrek dan zegt dat wel wat.
Wij wonen in een huisje van gedisseld hout,12 door de bevolking zelf gemaakt. 't Is heel eenvoudig en de wanden sluiten niet overal goed aan elkaar, zodat wij er hier en daar maar wat overheen gehangen hebben. Door het gezellig in te richten is het hier wel enige maanden uit te houden. Omdat ons huis midden in het dorp staat, komen wij veel met de bevolking in aanraking. Al spoedig kreeg ik veel bezoek van vrouwen en kinderen die mij iets te koop kwamen aanbieden, maar meteen de gelegenheid te baat namen om naar binnen te komen. Wanneer zij eenmaal in het huis waren, kon ik ze bijna niet meer weg krijgen. Ze vroegen mij van alles maar antwoorden kon ik toen nog niet. Wel verstonden wij enkele Napoese woorden, maar om de vrouwtjes een uur lang bezig te houden, neen, dat was te veel gevraagd.
Ik liet hen dan maar wat zien of speelde een lied op het orgel. Dat was voor deze vrouwen een genot. Ze stonden met open mond te luisteren. En nog steeds als wij orgelspelen, staat onze voorgalerij vol met mensen. Op een gegeven moment toen Jacob weer aan het spelen was en even ophield, zag hij door de reten in de vloer iets bewegen. Hij ging naar buiten en zag nog juist dat een dik ventje zich met moeite onder het huis vandaan werkte. Op de vraag wat hij daar deed, vertelde hij met een benauwd gezichtje, dat hij onder het huis was gekropen om te zien waar dat geluid vandaan kwam. Ook de spiegel wekt heel dikwijls de lachlust op bij de mensen. Wanneer ze zichzelf voor de eerste maal in de spiegel zien, schrikken zij geweldig. Maar nauwelijks zijn zij van de schrik bekomen of het is een attractie om er in te kijken. Het liefst zijn ze dan met z'n tweeën of met nog meer tegelijk. Ze trekken dan de allerlelijkste gezichten tegen elkaar en staan daarbij te gieren. Of ze maken het haar op verschillende manieren op. Onlangs kreeg ik bezoek van enkele vrouwen en een paar grote meisjes. Toen ik vroeg wat ze kwamen doen, antwoordden zij: 'Wel, kijken'; ik zei: "t Is maandagmorgen, dus een drukke dag, komen jullie maar vanmiddag of morgen terug. Is dat goed?' Hun gezichten betrokken. Wat was het geval? Ze hadden hun beste kleren aangetrokken en hun gezichten mooi beschilderd, nu wilden ze zichzelf ook zo graag eens in de spiegel zien. Nu, toen liet ik ze maar hun gang gaan! Na zich van alle kanten te hebben bewonderd en hun tali's (= hoofdbanden) nog eens recht gezet te hebben, gingen ze vol verrukking heen. Kennelijk zeer voldaan over het eigen uiterlijk! De eerste dagen had ik ons huis vol met kinderen, die voordat zij naar school gingen toch eerst de klok wilden horen slaan. Dit werd mij op de duur te druk en ik zei dat zij iedere dag mochteQ komen kijken maar dan op de voorgalerij moesten blijven staan. Nu, dat werd trouw gedaan. 's Avonds krijgen we ook vaak kinderen op bezoek, die dan 's middags zijn komen vragen of ze in de avond plaatjes mogen komen kijken. Soms is het wel wat druk. Maar ik kan die leuke snuitjes niet weigeren. Het zijn platen van de kinderbijbel. Op school hebben zij de geschiedenissen aangehoord en als zij dan de platen zien, leeft het vertelde meer voor hen.
's Middags zit ik veel op de voorgalerij te handwerken of te lezen. In een ogenblik heb ik een stel meisjes en vrouwen om me heen. Eerst durven ze weinig te zeggen, maar langzamerhand vragen ze wat ik aan het.. maken ben. Wanneer zij een beetje met mij vertrouwd raken, vragen zij meer. Zo is mij dikwijls gevraagd of ik hen ook wil leren haken en naaien. Het spijt me altijd wanneer ik hen moet afwijzen, want juist daardoor krijgt men contact en invloed. En het zou ook nuttig zijn voor mezelf, namelijk met het oog op het leren van de taal, maar wij zijn hier tijdelijk en daarom verwijzen wij hen altijd naar hun eigen njonja die op geregelde tijd handwerkles geeft. Bezoek van de mannen krijgen we nog heel weinig. De vrouwen en de kinderen komen meer uit nieuwsgierigheid en om het mooie dat we meebrachten. Maar de mannen denken: 'Och jullie kunnen toch niet met ons praten.' Dus blijven ze maar liever weg.
Men schijnt hier nogal eens van de gedachte uit te gaan, dat de nacht is om te waken. Meermalen gebeurt het dat wij gewekt worden door het leven dat de buren maken, als middel om de geesten weg te jagen die ziekte en dood brengen. Onlangs was het zo erg dat het was alsof men een troep waanzinnigen hoorde. Men doet z'n best de geesten te verjagen door zo hard mogelijk te schreeuwen. Dit duurde toen tot 's morgens vijf uur. Toen waren ze zo schor dat ze bijna niet meer konden spreken. Ook brengt men hele nachten door met het zangerig opdreunen van litanieën voor de geesten. Verder neemt het modengki een voorname plaats in onder de vermakelijkheden. Dit is het zingen van reizangen bij lichte maan. Dit gebeurt avond aan avond, tot de dag aanbreekt. Vaak worden we ook opgeschrikt door hevig lawaai, dat zich van huis tot huis voortplant. Wat is dan het geval? Wel men hoort dan een bepaalde vogel die de levensgeest van de mensen zou meenemen. Het beste is dan hem te verjagen. Onderwijl roept men: 'Ga maar naar de To Sigi want hier zijn geen mensen!' (De To Napoe waren oudtijds afhankelijk van de To Sigi en leefden met hen in onmin.) Een heel gewoon middel om ziekten te weren, is het ophangen van reepjes katoen of geklopte boomschors voor de ingang van het huis of bevestigd aan een gepluimde bamboe, die dan voor het huis wordt opgericht. Toen wij in Poso aankwamen, had er kort tevoren een ingewandsziekte geheerst. Uit vrees hadden nu de To Napoe op de weg tussen Poso en Napoe een soort van boog gemaakt om de ziektegeest te weren.
Elisabeth Woensdregt-Hoornweg