Elisabeth Woensdregt: Brieven uit de Bada-Bode
Bomba, 27 augustus 1917
Onze zieken Ik wil u deze keer iets vertellen van onze ziekenverzorging maar u moet zich daar niet te veel van voorstellen. Wij zijn hier nog maar kort en hebben dus nog niet zoveel ervaring op dit gebied. Wij zouden bijvoorbeeld nog geen ziekenhuisje kunnen laten zien. Zoals collega Schuyt in het ressort Koekoe. Ja, we hebben zelfs nog geen gebouwtje waar we 's morgens de zieken kunnen behandelen. Het gaat nog heel eenvoudig toe bij ons. Dat is maar goed ook want wij moeten de mensen nog vertrouwd maken met onze Hollandse medicijnen. Toch hebben de To Bada' wel wat meer vertrouwen in de homeopathische medicijnen dan de Hollanders in het algemeen gesproken hebben.
Gelukkig maar: met andere medicijnen zouden we de mensen niet eens kunnen helpen: ze zijn er eenvoudig niet! En daarom zijn we de Hollandse vriend die ze ons meegaf heel dankbaar. Hoe het zij, laat ik hier geen bepaalde geneeswijze verdedigen: een goede artsenij verdedigt zichzelf!
Ik vertelde u zo-even dat het bij ons nog heel eenvoudig toegaat. Onze 'kliniek' is de voorgalerij en de wachtkamer is het erf voor ons huis. Dat is een voordeel: het is daar niet zo vol en benauwd als in onze Hollandse wachtkamers! De eerste maanden hielden we er geen vast spreekuur op na. De mensen kwamen wanneer ze wilden. Dit was nodig. Ze kenden ons immers nog niet en hoe konden we dan eisen dat ze op eefÎ door ons vastgesteld uur kwamen. Op die manier was er ook gelegenpeid om een praatje te maken. Bij een grote toeloop in een korte tijd zou dat niet mogelijk zijn. De To Bada' denkt trouwens dat hij er ons een plezier mee doet en dat wij wel blij mogen zijn dat hij bij ons komt. Nu dat heeft hij ook niet helemaal mis! En dan nog, doen wat een ander zegt dat lukt zo maar niet. Je moet jezelf niet zo druk maken, dat is nergens goed voor: hardlopen doe je alleen als je gaat feestvieren of uit eten gaat. Maar goed, het werd ons toch te druk. We hadden ten slotte geen rustig ogenblik meer om ander werk te doen. Nu gaat iedere morgen om half acht een schooljongen met een trom het dorp in en trommelt de mensen letterlijk bij elkaar. Werkelijk ze komen. Voor de trom hebben de To Bada' ontzag, als hij maar niet tot het kerkgaan oproept... U moest het eens kunnen zien. Eer de trommelslager terug is, zijn we al bezig met het uitreiken van de medicijnen. Onze eerste patiënte was een meisje met een groot kropgezwel, waardoor de ademhaling zo goed als geheel werd belemmerd. Spreken kon ze bijna niet meer. Ze zou zeker gestikt zijn als de Heer onze medicijnen niet had gezegend. Na een paar dagen kon ze weer spreken en ze is nu weer geheel hersteld. Dat ging als een lopend vuurtje rond. En al gauw hadden we veel mensen met kropgezwellen. Vervolgens kwamen ze ook met allerlei wonden naar ons toe. Heel vaak heeft men het al met inlandse medicijnen geprobeerd en als dat dan niet wil lukken dan moet de zendeling het maar opknappen. Gelukkig komen nu de meeste mensen uit ons dorp direct naar ons toe. Wanneer zo'n wondpatiënt bij ons komt, gebeurt het wel dat we hem eerst naar de rivier sturen om zich met zeep te wassen. Als hij of zij dan terugkomt dan lijkt het vaak of ze een nieuw velletje hebben aangetrokken. Daarna doen we dan een compres met sublimaat om en dan zijn we al een heel eind in de goede richting. Toch wordt ons geduld ook nog al eens op de proef gesteld. In 't bijzonder door de mannen. Wat is namelijk het geval. Als de wond bijna genezen is dan blijven ze een tijd lang weg. Wanneer ze dan terugkomen, is de wond weer net zo erg als tevoren. Dat is niet alleen een kwestie van luiheid om de medicijnen op tijd te blijven halen. Er komt nog een andere reden bij: eenmaal in de zoveel weken moeten de mannen aan de wegen werken. Nu, als ze grote wonden hebben, worden ze hiervan vrijgesteld! Toen de mensen een tijdje gezien hadden dat onze medicijnen toch wel te vertrouwen waren, kwamen ze ook vaak met inwendige ziekten bij ons. Een van onze eerste ernstige zieken was een jongeman met pleuritis. Jacob ging dagelijks zelf enige keren naar hem toe om hem medicijnen te brengen en om de natte omslagen te verwisselen. Er kwam beterschap en dat zien we ook dáárom graag, omdat als de medicijnen niet helpen men er gauw een priesteres bij haalt. Het gevolg is dan meestal de dood van de patiënt... De genezing van de pleuritispatiënt had tot gevolg dat van dat ogenblik af iedereen bij ziekte onze hulp kwam inroepen. Wij hadden het vertrouwen gewonnen, wij kwamen in de huizen en bereikten de harten van de mensen. Ook het dorpshoofd werkte krachtig mee. Jammer dat zijn vrouw minder vertrouwen in ons had of te kleinzerig van aard was. Zij had een zwerende borst en riep daarvoor mijn hulp in. Dagelijks ging ik er heen om haar te verbinden. Daar kwam wel wat voor kijken, hoor! Op een keer had ze de wond dichtgekurkt met een stukje hout. Wat ik er uit wilde hebben, hield zij er zoveel mogelijk in! Zij stond mij niet meer toe haar te verbinden. Dat wilde ze zelf doen. Toen ik de volgende dag terugkwam, kwam ik voor een gesloten deur. Ik ging op een matje zitten en praatte wat met haar man en de andere huisgenoten. Telkens ging er één naar binnen om met een bedenkelijk gezicht terug te komen. De patiënte ging hevig te keer. Ze wilde niet meer geholpen worden en nam de toevlucht tot een priesteres. Die priesteres heeft haar belezen en het is te verstaan dat het zo een hele tijd geduurd heeft eer dat zij beter was. Pas nadat ook een andere huisgenoot met succes door ons was behandeld, kreeg de burgemeesters vrouw wat meer vertrouwen in ons. Een andere keer maakten wij onze avondwandeling door het dorp. Een vrouw, die hevig huilde, hield ons staande en vroeg of we naar haar dochtertje wilden komen kijken. Wij gingen met haar mee. Toen we binnenkwamen, zagen we een sterk vermagerd kindje. Wij dachten aan een hersenvliesontsteking. Tot voor kort kwam het geregeld op ons erf spelen. Nu was de moeder bijna radeloos van verdriet en ze riep voortdurend: 'Mijnheer maak mijn kind toch beter of vertel mij of het sterven moet.' Wij spraken met haar over Jezus, de grote medicijnmeester, die hier alleen en in alle gevallen helpen kan. We deden wat wij konden voor het kind. Dat deed de moeder goed. Er was geen eten voor het kind omdat de hongersnood nog heerste. Wij kookten daarom geregeld wat voor het meisje. De eerste dagen ging het kind niet vooruit maar ook niet achteruit. Doch later werd het wat levendiger, tot grote vreugde van de moeder. Het herkende ons weer. Ja, het ging weer bij het vuur zitten om zich te warmen. Maar toch, voor de moeder duurde het te lang en zij vroeg ons of het goed was dat zij de hulp van een priester ging inroepen. Daarna zagen wij hem dagelijks voorbij gaan, de éénogige, afzichtelijke priester. Hij zou alle ziekten doorzien en hij zou zelfs Nederlands kennen! Jacob is er nog één keer geweest om te zien wat de man uitvoerde. Hij wees de mensen er op dat zij niets van de geesten hadden te verwachten en dat het kind het niet lang meer zou maken. Nog diezelfde middag stierf het kind en de priester ging heen met het loon dat hem niet toekwam.
Het schijnt hier de gewoonte te zijn om, wanneer men door ziekte getroffen wordt, het huis te ontvluchten en daarmee de geesten die de ziekten veroorzaken. Ook dit kind had men overgebracht. Want kort geleden hadden de ouders hun huisje neergezet, maar ze hadden de grond van de Geest daarbij geen offer gebracht. Dit offeren heet 'mowahe tampo', 'de grond bebloeden'. De geesten hadden daarom het kind de hals afgesneden, zei men. Dan was er een jonge vrouw die pas moeder was geworden. Zij moest na het sterven van een andere moeder dit kind erbij voeden en dan ook nog het kind van haar meesteres. Zij was namelijk zelf een slavin. Na enige maanden was de aanzienlijke vrouw weer in staat haar eigen kind te voeden dat er fris en gezond uitzag. Het kindje van de slavin had er echter onder geleden en werd ziekelijk. Dan mankeerde ze dit en dan weer dat. Ook dit kind kregen wij onder behandeling. Omdat de moeder zelf geen eten meer had, kon zij ook haar kind niet meer voeden. Dit alles trof mij nog meer toen zij vertelde, dat de adellijke vrouw, van wie zij het kind had gevoed, weigerde haar een beetje rijst voor haar kind te geven, en dat terwijl zij het leven van haar kind te danken had aan haar slavin en hoewel zij al in staat was geweest rijst van de nieuwe oogst binnen te halen, weigerde zij. haar slavin het nodige voedsel. Wij hebben de jonge vrouw toen geholpen en sindsdien komt ze als ze van haar tuin komt bij ons langs en brengt dan wat voor ons mee. In ruil daarvoor geef ik haar dan weer wat zout. Ontvangt allen onze zeer hartelijke groeten, Elisabeth Woensdregt