Ems
van Soest: overgrootvader Joh. van Soest
|
Lieve Meisjes, Jonge Vrinden!
Die mij overdierbaar zijt
Mogt gij nog geen boekjes vinden
U uitsluitend toegewijd
'k Bied u dan dit boekje aan
Dat gij, hoop ik, kunt verstaan.
|
Hiermee sprak Ems' overgrootvader Johannes van Soest (1807-ca 1850)
in zijn eerste bundel Oost-Indische bloempjes; Gedichtjes voor de
Nederlandsch-Indische jeugd (1846) zijn lezers en lezeressen toe.
Hij hoopte en verwachtte dat zij enthousiast de gedichten zou lezen,
waarin hij op geestige wijze het Indische kinderleven bezong. Vanwege
het moralistische karakter verwierf hij spoedig de bijnaam "de
Indische Van Alphen", die suggereerde dat
hij de pendant zou wezen van Hieronymus van
Alphen, de schepper van het onvergetelijke
vers 'Jantje zag eens pruimen hangen'.
Toen de Bloempjes verschenen, had Johannes van Soest al vele
jaren in Indië doorgebracht. In dienst van het Gouvernement woonde
hij onder meer in Pasoeroean en Batavia. Vooral in Batavia gaf hij zijn
aandacht aan de kinderen, deels uit zijn beroepsijver als onderwijzer,
deels als vader. De laatste taak is voor hem vaak droevig geweest: met
zijn echtgenote Johanna Stegerhoek moest hij zes kinderen naar het kerkhof
brengen.
In 1850 reisde Johannes terug naar Nederland, om hier, in zijn geboorteland,
te sterven. Zeven jaar later kwam een bundel verzen voor volwassenen
uit, bezorgd door zijn zoon en natuurlijk handelend over Johannes' liefste
onderwerp: Oost-Indische Gedichtjes.
|