Emma van Angelbeek: Gedichtjes Zonder uitgever; Salatiga, 1911 81 pagina's
Ten geleide Ging de bergenpracht werkelijk 'nimmer henen'? Emma van Angelbeek vertrouwde op de voortdurende aanwezigheid van de natuur, God en het goede in mensen. Maar de aandachtige lezer ziet waar zij de mens plaatst.
Bergen
Groot rijzen omhoog, Voor 't menschenoog, Fier naar de wolken geheven, De bergen schoon, Met gouden kroon, Van zonnelicht omgeven!-
Hun harte brandt, Geen menschenhand, Vermag ooit 't onttroonen, Reeds eeuwenlang houden ze stand, Steeds duur en kracht ze toonen, -
En jaar na jaren weer, Storten van droppels de bronnen neer, En zoo eeuwen reeds vervlogen, Meer paarlendropplen altijd meer, Hun bronnen nimmer drogen. -
Door zonne beschenen, In wolken verdwenen, Dan weer in grootsche pracht Gaan over allen henen Zon, maanlicht en de nacht!
Zo blijven vol van majesteit Steeds met pracht en heerlijkheid De bergen forsch en krachtig En bij hun groote majesteit is 't menschenkind onmachtig!
Zijn macht en roem, Is als 'n bloem, Zoo bloeiend, zoo verdwenen, Maar de reuzenkracht, En bergenpracht, Die gaan er nimmer henen!-
(pag.43)