doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Carry van Bruggen:
Goenong-Djatti
Schoorl: Conserve, 1987 (Indische Letteren-reeks 1) 234 pag.
Oorspronkelijke uitgave: Becht: Amsterdam, 1909


Ten geleide
Met de entree van Henny Donker vertroebelen opeens de verhoudingen op de onderneming Goenong-Djatti. Zij, pas uit Holland, wordt door Carry van Bruggen opgevoerd als de katalysator in het verhaal dat zich begin 20ste eeuw afspeelt. Later volgen moord, zelfmoord en het gebruik van krachten die niet genoemd mogen worden. Kortom, het Vicky Baum-gehalte is hoog, al bij de volgende scène die toont hoe Henny de aanwezigen ziet en hoe dezen op haar reageren.

Ze was, Henny Donker, een Haagsch nichtje van de residentsvrouw, opgegroeid in deftig-Haagsche minachting voor Indisch-menschen, die ze, voor zoover ze door fortuin of relaties in voorname kringen werden opgenomen, toch altijd zoo een beetje en-bagatelle had zien behandelen. Dit hier waren nu wel allemaal of nagenoeg allemaal - Van Houweningen, die ze nog uit Den Haag kende, was heúsch heel aardig en héél beschaafd - volbloed Hollanders, maar, bedacht ze geringschattend, wàt een typen dan toch. Die twee planters, die haar wel aanhoudend zouden willen beloeren, als ze maar durfden, wàt een lui. Maar ze waren administrateur, verdienden misschien veertig, misschien zestig mille jaarlijks en daarom inviteerde mevrouw De Klerk ze, daarom zaten haar oom-en-tante met hen aan ééne tafel. En eigenlijk, redeneerde ze in zichzelf, eigenlijk hadden ze gelijk. Je dee tenslotte alles met je geld; als zoo'n man later met een ton of wat op een Hollandsche villa zat of reisde zooveel hem lustte, dan maalde niemand er om dat hij 'n lummel was zonder manieren. 'n Mooi gezichtje en'n gesoigneerde opvoeding waren heel aardig, maar erg vèr kwam je er niet mee. En er waren ook wel beteren onder de planters, had oom De Waal haar verzekerd. De Klerk al, leek wel een aangename, flinke vent. Eigenlijk niets geen man voor die zoete Nelly, met 'r vroolijk naïveteit en 'r onderkin. En zoo blij met haar huis, haar man en haar geld! Geen parvenu-voldaanheid toch, want van goede, gezeten Hollandsche familie. Dan zeker erg verindischt. Om haar heen gingen levendig de gesprekken, 't was bij achten al, sommige heren zaten al voor hun eerste paitje. Zij had 'n glaasje limonade genomen, omdat Nelly zo aandrong. Kinderachtig en burgerlijk, dat nooden. Ze had héél geen dorst, tipte even aan 't glas, om 't niet helemaal gevuld te laten staan.

Haar blauwe oogen ontmoetten even Van Houweningens somber-zwarte, die ze terstond weer afwendde. Ze glimlachte even, zelfbewust en voldaan. Wat zat-ie haar weer te bewonderen, de sinjo. In Holland al had-ie haar zoo wat 't hof gemaakt. Mooie oogen, intelligente jongen. Als-ie nu maar niet, in godsnaam nièt, zich een of ander in z'n hoofd ging hale, want een sinjo, nóóit en nóóit.
De blauwe, koele oogen rustten even met spot-blik op Amelie, die kirlachend en fluisterend achter haar waaier Kolff's aandacht trachtte vast te houden. Mal wurm, minachtte Henny Donker. Kijk ze hem nu 's aanhalen. En hij kan z'n oogen niet afhouden van mij. Ze had er 'n spottend pleizier in, de schermutselingen gade te slaan tusschen herbert Kolff en 't nonnaatje.

Amelie had 't gevoeld, dadelijk, dat er mèt 't binnenkomen van 't blonde, mooie meisje iets tusschen hem en haar was gebroken. Spijtig en nerveus merkte ze op, hoe telkens z'n aandacht afdwaalde, hoe hij haar vragen onbeantwoord liet, verzuimde in te gaan op haar scherts, niet scheen te achten de belofte, die achter den waaier, de mooie oogen hem deden.
Door zijn hoofd flitsten andere gedachten dan die aan 'n héél heel gewaagde flirtation met Amelie, die 'm even te voren nog wel erg aantrekkelijk had geschenen. Z'n hart klopte onrustig, hij voelde zich geprikkeld, vastgehouden, waar ie lòs wou.

Want hij wilde even aan zichzelf overgelaten zijn en, z'n blikken, gretig maar discreet, op 't beeld-mooie meisje tegenover hem, overwegen...overwegen, wat hij was, wat hij had, wat hij zou kunnen. Naar wat 't nonnaatje naast hem snapte en gichelde, luisterde hij niet meer. Over z'n positie dacht hij, z'n vooruitzichten, z'n haast zekere promotie tot hoofdadministrateur van den Nederlandsch-Indischen-tabaksbond, den NIT in aanzien en rijkdom de gelijke nagenoeg van het VTS. Hij bekeek zichzelven als in 'n spiegel en vond zich dan zoo kwaad nog niet. Hij was forsch, solide, wat erg gezet voor z'n jaren - minder bier, had de dokter geraden - maar hij had, wist hij, 'n aangenaam gezicht, en dàt zei hem, minachtten z'n gedachten, 't nonnaatje naast hem ook genoeg.
Hij was vijf-en-dertig, zij moest vijf-en-twintig wezen. Succes bij vrouwen, daaraan had 't hem, van jongen af, nooit ontbroken. En zij, bedacht hij cynisch, zij was natuurlijk óók niet uit Den Haag weg, komen 'logeeren' in zoo een Indische negerij, als 't haar niet om een man was te doen. Ze zag er elegant genoeg uit, 'n rijk toiletje bepaald, maar denkelijk toch geen cent, geen cent vermogen, of te wachten. Enfin, dat kon meevallen. Maar goed, al had ze niets, ze had dat heerlijk bleek-blonde kopje... ze was rank en fijntjes... wàt een figuurtje... en ze was gedistingueerd, een nichtje van de residents-vrouw, die een ter zande van Hogenberg was. Hij zelf, Kolff, kon óók voor den dag komen met zijn familie en juist daarom...

Indertijd was-ie, gesjeesd student, met 'n dollen kop 'in de tabak' gegaan, 'n boy van twintig toen en hij had goed geboerd: na acht jaar administrateur, nu op 't kantje van hoofdadministrateur. 'n Ton of drie had-ie binnen - nu, niet allemaal verdienste was dat, handig en gelukkig gespeculeerd had-ie ook - en de rest van het millioentje, dát was nu een kwestie van tijd. Ieder jaar zoo een hoofdadministrateurs-tantième, dat liep óp. Je salaris hadt-je niet te rekenen, vooral niet als je getrouwd was... Dàt, z'n fortuin, z'n ook in Holland geziene positie binnenkort, was de eerste groote satisfactie tegenover z'n hoofdschuddende familie van deftige ooms en tantes, die hem, 't boemelend studentje, dat z'n ouders erfportie er gauw genoeg had doorgelapt, nu twaalf jaar geleden met 'n par honderd pop de laan hadden uitgestuurd. Er bleef hem nog een tweede, een mooiere: 'n huwelijk met 'n zuiver-Hollandsch meisje van goede familie.
Hij had, z'n Indische jaren, vrouwen gehad zooveel hij er wou, avontuurtjes bij de vleet, hij was jong en knap en sensueel. Bij zich thuis had hij een Javaansche huishoudster, een héél jong meisje met 'n soepel lichaam en oogen als glanzende gitten, maar behalve die, wist hij er, in de kampongs nog wel andere wonen, 'n Perkara'tje met 'n getrouwde koelie-vrouw van z'n eigen onderneming had-ie óók al eens met geld moeten stoppen. Maar de Javaansche was jaloersch, en hij kon niet van haar af. ze was mooi en van een naïeve perversiteit. Hij was aan haar verslaafd. Ze stond hem, dikwijls, bepaald tegen, zóó, dat hij er zich dan met geweld wilde afmaken, maar daarna weer onderging hij, sterker dan óóit, den giftigen invloed van haar vreemde, perverse sensualiteit, die z'n wil ontwapende, hem enerveerde en, vreesde hij wel eens, ten slotte demoraliseeren zou...
Amelie had 't opgegeven. Nerveus leunde ze achterover in haar wipstoel en bewuifde zich met den veeren waier. Dan ineenen ontmoetten haar oogen den koelen spotblik uit Henny's oogen tegenover haar en zóó fel van haat keek ze, iedere zelfbeheersing vergetend, het blonde meisje aan, dat die er een schok van onderging en haastig 't hoofd afwendde.

Haar hart bonste in de ontsteltenis... god... wat 'n oogen had die nonna. Wat had 'r een haat gegloeid in dien blik, dat korte moment. 't Nonnaatje-zelf was er ook ontsteld was, met 'n zweem van schaamte. En ze begon, Kolff eindelijk loslatend, weer te praten met Charlotte, over haar kindje, waarnaar die juist was wezen kijken. Maar Charlotte was moe en sprak lusteloos. Ze zag precies wat er gebeuren zou, hoe Kolff juist zooals, maar gauwer en uit directer oorzaak dan ze gedacht had 't nonnaatje zou laten schiten, nu hij Henny Donker had gezien. Over dat meisje-zelf kon ze nog geen oordeel hebben. Ze hadden maar 'n enkel woord gewisseld en daarin was natuurlijk niet gebleken, wat die koele geslotenheid misschien verborg. Maar geheel niet gefortuneerd - ze vernam 't juist van mevrouw De Waal - en met 'n blijkbare bewustheid van eige schoonheid naast een even blijkbare weeldebehoefte, daarbij waarschijnlijk koel van aard, zou ze niet licht een rijk en op zich-zelf wel aannemelijk man als Kolff afwijzen. Dat hij avances zou maken, stond bij haar vast. Medelijden voelde ze wèl met 't nonnaatje, dat nu weer evenmin haar teleurstelling kon verbergen, als ze 't te voren haar dwaze ingenomenheid met 'Herbert' had gekund. Ze had, bedacht Charlotte, véél van haar Javaansche voormoeders behouden, maar dier gesloten zelfbeheersching was wèl jammerlijk in haar teloor gegaan.
Wies kwam binnen, om handjes te geven, voor ze ging slapen.
'Zoo, eedele jonkvrouw,' groette de dokter, en Wies, heel niet verlegen, trok 'm aan den rooden baard.
'Lekker gesnoept, hè?', informeerde Kolff. 'Alles is op?'
'Noù',' verzekerde Wies.

Ze kende alle gasten, maar ook tegen de vreemde juffrouw naast tante De Waal - alle dames-kennissen van haar moeder waren 'tante' - deed ze onbeschroomd, en met 't vrije en leuke kind, dat ze aardig vond, werd Henny hartelijker en spontaner, dan ze 't nog was geweest.
De gesprekken verslapten na 't vertrek van 't kind. De planters, gewoon vroeg te rijsttafelen en al om half acht aan tafel te gaan, werden hongerig, en Drost, geeuwend, vroeg achter z'n hand den dokter naar den tijd.
'Kwart voor negen, volgens mijn opgravingen,' antwoordde die, luid en nuchter, en dat deed Drost nijdig-verlegen voor zich kijken en de anderen, wat stijfjes, lachen.
'Dan had-je maar wat later moeten rijsttafelen,' kwam De Klerk, joviaal. 'we moeten nu óók met de stadslui rekenen.' En die opmerking maakte een heel gesprek los over eten en etenstijden. Charlotte vertelde, hoe ze pas, in Indië, bepaald hónger geleden had, al die uren tusschen middag- en avondtafel. 'En de thee dan!' kwam Nelly met vuur. Charlotte protesteerde lachend 'ja, maar Nelly maakt ook een heelen maaltijd van haar thee-uurtje.' De planters verzekerden, dat je 't op een stevige rijsttafel héél wat langer uithield dan op wat soep en aardappels met groenten en vleesch. Maar misschien hàd mevrouw Van der Hoeff nog niet gerijsttafeld. Nee, zelden, bij hen aan huis deden ze er niet aan. 'En ook niet op Goenong-Djatti",' verzekerde de klerk, 'lekker is 't wel en dus voor 'n keertje...' ''t maakte je zoo lui, zei hij er argeloos achter, maar Van Lent, die daarin een hatelijkheid wou voelen, zweeg beleedigd.

'En hebt ú al 's gerijstafeld, juffrouw Donker?' vroeg Kolff over de rond en met glazen en aschbakjes bezaaide tafel 't woord richtend tot Henny. En of 't antwoord op die nuchtere vraag héél belangrijk zou moeten zijn, zwegen ze, haar aanziend, allemaal. Ze bloosde heel even onder die algemeene belangstelling en antwoordde dan, rustig en glimlachend, dat ze er aan boord al van genoten had. ze zei nu maar: genóten...
'O, u houdt er niet van?'
'Heelemáál niet.'

En ze wendde zich naar haar oom, vroeg hem bijzonderhanden omtrent Kolff. En ze keek belangstellend naar hem, terwijl de resident, gedempt pratend in 't stemmenrumoer om hem heen, vertelde van z'n positie en schitterende vooruitzichten. Dan ontmoette ze weer Amelie's oogen en hoewel de nonna nu haar blik beheerschte, voelde Henny zich toch onbehaaglijk worden en wendde het hoofd af.
De resident zette nu op z'n deftigen betoog-toon een gesprek voort met den jongen Van Houweningen over de promotiekansen bij de rechterlijke macht. Maar de jonge man luisterde half en antwoordde verstrooid. Hij zag, hoe Kolff naar Henny keek en hij voelde een vagen haat in zich groeien tegen dien kerel met z'n trotschen kop, die zeker nù al plande, dat mooie, voor hèm veel te fijne meisje met zijn geld te koopen.
'O, kenden ze elkaar al?' vroeg Charlotte de oude mevrouw Van Houweningen, die aan haar andere zij zat.
'Al lang, uit Den Haag nog, hij studeerde toen in Leiden... ze hebben vaak samen getennisd.'
En de oude mevrouw praatte verder. Charlotte hoofdknikte ernstig. Arme, oude moeder, dacht ze. Anders is ze de helderste en intelligentste van ons allemaal, en nu ziet ze niet, wat iedereen ziet. Koud gleed Henny Donkers zelfbewuste blik over den sinjo heen.

Maar zachte, welluidende gongklank, noodend klinkend de eetkamer uit, gaf beweging in den rking. Er was gedruisch van opstaan en van in verwachting herleefde opgewektheid. Haastig wipten Van Lent en de dokter hun laatste bittertje naar binnen en huiselijk-weg, zonder deftigheid van arm-geven, volgden ze elkaar naar de koele eetkamer, waar op de tafel in 't rijke lampenlicht zilver en kristal blonken tusschen den overvloed van witte bloemen, 't warm robijnenrood der bolbuikige wijnkaraffen háást-brutaal brekend de voorname eenheid van al die pracht.

Pag. 75-82