Carry van Bruggen: 'n Badreisje in de tropen Amsterdam: Becht, 1909 233 pag.
Ten geleide Liefdestaferelen tussen Chinese mannen en Europese vrouwen zijn zeldzaam in de Indische letteren. In het verhaal 'Uitersten' beschrijft Carry van Bruggen zo'n scène. Zonder de gebruikelijke vooroordelen over Chinezen toe te passen, toont ze hoe wonderlijk het is dat deze twee mensen elkaar elkaar weten te vinden, ieder immers behorend tot een eigen wereld die het uiterste is tegenover die van de ander.
De kleine Chinees lag, rechtuit en onbeweeglijk, in z'n lange stoel. Z'n smalle, slappe handen steunden, ineengevouwen, z'n achterhoofd. En Blanche dacht, dat hij sliep. Fel klopte haar hart. Maar dan zag ze, dicht bij gekomen, z'n vreemde, glanzende oogen wijd-open naar boven. Hij hoorde haar pas, als ze vlak bij was en zag haar, z'n hoofd in verrassing snel wendend, ineenen in 't gezicht. En 't fijne, jonge Françaisetje, dat in een klooster was grootgeworden, week achteruit, tot de verschansing terug en leunde, den rand met de handen omklemmend, daartegen-aan, omdat ze meende, datze vallen zou.
Even later stond de kleine Chinees naast haar, en zei een zacht en dringen.... "non".... non", wijl ze een beweging maakte om heen te gaan. Even dan keken ze, bevend beiden van fellen harte-klop, elkaar in 't gezicht.... Toen haalde de kleine Chineesche student, die naar z'n land ging, om 't fijne poppemeisje te trouwen, met wie hij zeven jaren verloofd was, sidderend en diep adem, hij nam Blanche in z'n armen en kuste haar. Nimmer nog was het kind van een man gekust, maar nu ze den rooden, weeken mond van den kleinen Chinees, voor wien ze altijd lichtelijk-bevreesd was gebleven, op haar lippen voelde, wist ze zeker, dat dit boven alles de opperste zaligheid was. Ze nam 't waar, achter haar gesloten oogen, of 'n zachtem warme hand zich streelend heenlei om haar keel en of haar borst zich verwijdde en volstroomde van een week en zoet gevoel. Ze voelde z'n lippen en z'n tanden, die ze wit en glinsterend wist en zonder te weten, dat ze dit deed, kuste ze hem terug, drukte ze zacht haar tanden hem in z'n weeken, rooden mond. En de oogen hield ze toe. Maar achter die gesloten oogen zag ze de nooitgekende rijkdommen van het leven glanzen, zag ze het leven-zelf voor zich openbloeien. En de mond van de kleinen Chinees bleef op haar lippen en kuste ze, aanhoudend. Heel zacht en zonder hartstocht en zonder haar hevig te omvatten. Zijn handen lagen, licht, op haar schouders en hunne lichamen raakten elkaar niet. Maar van 't fijne, smalle meisje, dat haast nog een kind was, bleef geen atoom harer ziel, geen vezel van haar lichaam onbewogen. Ze zag 't leven openbloeien.... ze proefde het in haar keel.... ze voelde het in haar lippen en ze wist, dat dit des levens opperste zaligheid was....
Ze had, in 't land, dat achter haar lag, vele dingen liefgehad, zachte muziek en wierook en 't hooge gezang in de kerk en den schaduwtuin van het klooster en 't dorp van roodgedaakte huisjes en ze kende de liefde tot God, maar ze wist, dat boven muziek en zomerzon, dit het opperste geluk was, dit als een hemel van parelmoeren, zacht-rood-doorbrande verschieten, dit als een tuin vol helle, diep-geurige bloemen, dit de essence van 't leven zelf. Want de ontroering om muziek en de vreugde om 't uitgaan in den blonden morgen en de liefde tot God en zijn vrome en vrede heiligen en 't geluk om niets, 't geluk om 't ontastbare, om 't zwellende leven en om haar jonge jeugd.... het was alles-te-zamen, maar sterker en versmolten tot eene zaligheid, waar niets boven ging, in het neerbeven der weeke, roode lippen van den kleinen Chinees op haar mond....
Op de smalle, ijzerem trap, die naar het bovenste promenadedek leidt, knarsten zware stappen en 'n matroos, ernstig, donker, ruig gelaat over z'n los-neergezette muts, kwam 't dek opslenteren. Even keek hij, omdat hij Blanche's japonnetje in het donker zag oplichten, hun kant uit, maar dadelijk, onverschillig, weer voor zich. Want er geschiedde niets bijzonders: er wordt veel geflirt op 't bovenste promenadedek van een mail-stoomer. Doch de kleine Chinees had den matroos hooren aankomen en onmiddelijk liet hij het meisje los, week snel een stap of wat, achteruit. Zij, opschrikkend, zag den man nu ook, op z'n rug, wijl hij, zonder omzien, doorgeslenterd was. En even keken ze, Blanche en de kleine Chineesche student, snel en schuw elkaar in de oogen. Ze zag daarna zijn gezicht strak en gesloten, den blik van zijn oogen over haar heen. En zonder groet of gebaar, keerden ze zich, tegelijkertijd, om en van elkaar weg. Daarna hebben ze elkaar niet meer teruggezien.
Pag. 55-61
Inhoud: 'n Badreisje in de tropen (pag.1-76); Uit 't gevaar (pag.77-160); Scheiding en scheidingsgerecht (pag. 161-176); Uitersten (pag.177-190); In het oerwoud (pag.191-214); Bij 't heengaan (pag.215-224); Een delict (pag.225-233). Pag. 55-61