doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Marian Bruinvels:
De crematie


Ten geleide
Over Cornelia Aftgrau, een van de vele vergeten vrouwen.

Inleiding (1961) Het lezen van een biografie begint men vaak met enige animo, nieuwsgierig naar het prille begin van de betreffende beroemdheid. "Reeds als klein kind werd zij betoverd door vioolmuziek, die uit de eenvoudige radio te horen was; tekende ze op alle stukjes papier, ja zelfs op de muren; construeerde zij vliegtuigjes van het hout van een sigarenkistje en het papier van oude tijdschriften; vertelde ze aan haar poppen en teddybeer eindeloze verhalen." En daar ontvouwt zich het leven van respectievelijk een beroemde violiste, een begenadigd kunstenares, een luchtvaartpionier, een bekroonde schrijfster, al dan niet gehinderd door een moeilijke jeugd, een dominerende, maar aanbeden vader, een slechte gezondheid, een zwakbegaafd zusje.

De hoofdpersoon groeit naar de alom bekende en geliefde publieke figuur, ze viert triomfen, ondervindt tegenslagen, wordt karakteristiek oud en sterft. Helaas verschaft deze fase van het levensboek weinig leesplezier; de violiste wordt nog wel gehuldigd, maar zit daarbij in een rolstoel, de schilderijen van de kunstenares zijn nog wel actueel, maar zelf is ze nauwelijks meer aanspreekbaar, de aan alcohol verslaafde schrijfster is bijna blind en het antieke vliegtuig is een curiositeit geworden. De glans van weleer is verbleekt. Bij deze biografie beginnen wij daarom bij de dood van de hoofdpersoon; dan is dat maar gebeurd.

Cornelia Aftgrau stierf in 1961 in een klein ziekenhuis te Delft aan de gevolgen van een hersentumor. Zij was 64 jaar geworden. De altijd zo spraakzame vrouw kon de laatste maanden niet meer spreken, al zei ze eenmaal plotseling: "Glauben Sie mir!" Cornelia werd in haar jeugd gevormd door de Duitse cultuur; vandaar dat Duitse gewoontezinnetje. Zij liet een man en twee dochters na; haar echtgenoot overleefde haar niet lang.

Al sinds 1948 was de uit Indië gerepatrieerde wetenschapper ziek: er groeiden zogenaamd goedaardige, maar toch fatale gezwellen in haar kaakbot. De operaties waarmee de tumoren werden verwijderd waren pijnlijk en verminkend. Toch bleven de chirurgen optimistisch: werkelijk ernstige gevolgen van de aandoening zouden niet optreden. Helaas hadden zij misgerekend; de medische wetenschap was zo kort na de verwoestende Tweede Wereldoorlog nog niet op het latere, door de Amerikanen verbeterde peil gekomen. Na acht operaties in dertien jaar was de groei van de gezwellen niet meer tegen te houden; zij slopen achter het linkeroog de hersenholte in.

Dokter Verkuijl staat aan mijn bed. Hij vertelt dat er toch blijkbaar een paar tumorcellen zijn blijven zitten; hij had zich eerder absoluut zeker betoond dat hij al het onrustige weefsel had weggenomen. Hij had voor de keuze gestaan om mijn hele jukbeen te verwijderen ofwel iets minder verwoestend in te grijpen. Hij kan er niets aan doen, zegt hij; hij vindt het vreselijk. Zijn ogen zijn nat.

In de loop der jaren was toch wel een flinke hoeveelheid bot uit het aangezicht van Cornelia weggenomen; spieren en zenuwen waren beschadigd, zodat zij moeilijk at en sprak. Ze had een half verlamd gelaat. De eens zo indrukwekkende geleerde, die rechtopstaande met een sereen gezicht zonder glimlach de uitgereikte prijzen en onderscheidingen in ontvangst nam was een schuwe, vroeg oude vrouw geworden die haar gezicht achter haar hand verborg. Fotografen werden nauwelijks meer toegelaten. Er bestaan van Cornelia uit deze tijd slechts enkele officiële foto's, waarbij zij steeds van haar goede kant is geportretteerd.

Bij het naderen van het einde was Cornelia sterk vermagerd. Haar altijd forse en mollige figuur was afgeplat. Hulpeloos hingen haar magere billetjes in de te grote jurk. Ze at wel, maar niet genoeg. Ze kreeg blikken met versterkend voedsel voorgeschreven.

Wij weten niet of ze zelf de ernst van haar situatie heeft ingezien. Er bestaan bijvoorbeeld geen brieven of aantekeningen waarin zij haar begrafenis voorbereidt. Er zijn zelfs nog notities gevonden over het gedrag van monomoleculaire lagen, die Cornelia blijkbaar in het laatste jaar van haar leven nog wilde wijzigen.

Het kind heeft een witte jurk aan. Een tropische regenbui heeft de straten een korte tijd overstroomd. De zon is doorgebroken; het wegdek is overdekt met grote plassen regenwater. De rode sirihplekken op het trottoir zijn uitgewassen door de regen. We lopen samen op straat, ik en mijn dochter; ze tilt haar voeten op om haar nieuwe schoenen en schone witte sokken niet te besmeuren. Het kind vraagt waarom er in de olievlekken op de regenplassen kleuren te zien zijn: rode, paarse, groene kleuren. Ik zeg dat het door de monomoleculaire lagen komt: de oliemoleculen hebben zich over het wateroppervlak verspreid in laagjes van één of twee moleculen dik. Het zonlicht wordt teruggekaatst en weer gebroken aan de grensvlakken en elke kleur kiest zijn eigen weg.

Wel is Cornelia onzeker en bang geworden. In het laatste jaar van haar leven was ze enige malen, koud en angstig, half huilend bij haar echtgenoot in bed gekropen; hij stelde het onverwachte bezoek niet op prijs en weerde haar af: "Ga terug naar je eigen bed, Cornelia!". Soms kwam ze ook onverhoeds bij haar in de logeerkamer slapende dochter liggen; deze schrok hevig van het koude lichaam achter haar rug en de benige, zoekende hand. Als er muziek van Schubert of Schumann op de radio ten gehore gebracht werd, zat Cornelia zonder geluid te maken, terwijl tranen haar over de wangen liepen. Eenvoudige, dagelijkse verrichtingen raakten ontregeld. Eten koken kon ze niet meer: ze probeerde soms de melk voor de koffie op te kloppen met de gasaansteker. De huishoudelijke hulp moest de blauwe jurk die zij ondersteboven had aangetrokken, weer goed helpen doen en de knopen dichtmaken.

Ik zeg dat ze mijn zwempak van boven moet halen, maar het meisje zegt dat ik mijn leesbril bedoel. Natuurlijk bedoel ik die. Het is niet zo erg als mensen slecht zijn; het zijn de domme mensen die gevaarlijk zijn.

Aan het einde van de lijdensweg gekomen was Cornelia vrij helder van geest. Uitdrukken wat in haar omging kon ze echter niet meer; de familieleden konden soms uit de intonatie van het gebrabbel opmaken wat haar bezielde. Haar man en kinderen zaten thuis te wachten op het doodsbericht vanuit het ziekenhuis; het duurde lang en niemand bleef waken bij het sterfbed. Cornelia's laatste gedachten zullen misschien bij haar geliefde moeder zijn geweest; de enige persoon in de wereld die haar werkelijk gelukkig had gemaakt.

Bij de crematie kwamen de oude vrienden opdagen; sommigen zelfs nog uit Cornelia's studietijd. Jacques Liliëntal was tot het einde regelmatig op bezoek geweest, maar haar ex-medewerker Frits Neuhof had Cornelia in geen jaren meer gezien. Op de begrafenis schrok hij: een ogenblik dacht hij in de oudste dochter Cornelia zelf te herkennen, 27 jaar jong. Hij ademde snel in; even kwam er geen geluid over zijn lippen. "Wat lijk je op je moeder", stootte hij uit. Realiseerde hij zich toen pas wat Cornelia voor hem had betekend? Zijn gevoelens van competitie, van verering? Het was helemaal misgelopen; alles was anders gegaan dan hij had bedoeld. Hij had schuld; schaamde zich en wilde weg. Zijn bazige, dikke vrouw begreep er natuurlijk niets van. Of had ze weer in zijn papieren gesnuffeld?

Cornelia had behalve voor de wetenschap ook aanleg voor tekenen en voor poëzie gehad; een klein gedicht van haar hand stond op de rouwkaart afgedrukt. De hele familie was bezeten van schrijven: columns, artikelen, korte verhalen, gedichten en brieven. Kees, haar echtgenoot, typte zijn producten op een kleine schrijfmachine met een cursieve letter; Cornelia zelf had geen machine en beschreef blocnote na blocnote in een decoratief krullend handschrift met blauwe vulpeninkt. De dochters zaten op de grond en schreven op hun schoot, in een schoolschrift, met een potloodje. Nooit kwam Cornelia er toe om het door haarzelf geschrevene te ordenen, evenmin als zij de oude sepia foto's, die op wonderbaarlijke wijze de oorlog hadden overleefd, ooit in een album plakte. Ze wilde er soms wel aan beginnen, maar het zien van al die gestorven geliefden - of was het iets anders? - maakte haar onrustig. De hoofdpijn stak weer op, een buurvrouw liep binnen of de telefoon ging. De foto's en papieren werden teruggelegd in hun dozen.

Cornelia's manie om oude kranten en tijdschriften te bewaren, had uiteindelijk bizarre proporties aangenomen. Eén der kinderkamers was nu volgestouwd met duizenden vergeelde kranten. Als iemand er een aanmerking op maakte, begon Cornelia te huilen. "Pak me dat niet af", zei ze. Ze was vooral sociaal geïnteresseerd en wilde niet uitsluitend een dorre bèta zijn. Boekbesprekingen, recensies van actueel cabaret en moderne toneelstukken interesseerden haar hevig. Maar ze had het hoofd vol watten en ze kon de inhoud van de kranten niet meer begrijpen.

Na de crematie werden Cornelia's kranten verkocht als oud papier, de beide katten Moem en Pluisje werden afgemaakt en Kees verhuisde naar een pension in Amsterdam, om dichter bij zijn kinderen te kunnen zijn. De zwetende Hongaarse buurvrouw voelde zich in de steek gelaten; ze had altijd als een wrekende engel gewaakt over Kees, die naar zij meende door Cornelia werd verwaarloosd. De dochters werden eveneens gekapitteld: "Je moet je vader bezoeken!" riep zij dan woedend: "Je hebt maar één vader en die gaat maar één keer dood!" Een jaar na de dood van zijn vrouw bezweek hij aan zijn tweede hartaanval.

Waar Cornelia het meest bekend door werd, de Wet van Aftgrau, die door onbegrijpende docenten en schoolkinderen jarenlang werd geleerd, geformuleerd en geherformuleerd, is inmiddels uit de eindexamenprogramma's geschrapt, zodat haar stem nu definitief is verstomd.