Lilian Ducelle: Vrouwen en het lEV Tong Tong 30 maart 1967, p. 14
Ten geleide Het IEV was: het Indo-Europees Verbond, opgericht in 1919 en ontzagwekkend in haar werkkracht voor Indo-Europeanen in Indië. Dick de Hoog was lange tijd de charismatische voorman, feitelijk het gezicht van het IEV.
Alles wat ik me van het lEV herinner, waren de gesprekken van mijn vader over Dick de Hoog. Dick de Hoog betekende de verpersoonlijking van branie, doorzetting en uitdaging. Hij kende hem persoonlijk en had een niet aflatende bewondering voor alles wat De Hoog deed. Als jongen van vijftien werd mijn vader namelijk bij de Staats Spoor door Dick de Hoog persoonlijk aan een baantje als klerk geholpen en ofschoon toen de jongste op kantoor, stelde hij mijn vader om zijn pienterheid, accuratesse al spoedig op een betere plaats. Dick de Hoog durfde alles, deed wat hij zei. Voor mijn vader, die waarschijnlijk alleen had meegemaakt dat de Indo meestal alleen deed wat hem van hogerhand werd bevolen, was Dick de Hoog het voorbeeld, waarnaar hij zijn eigen persoonlijkheid kon richten. Mijn vader werd met de jaren een 'moeilijk' man, soms dwars tegen de draad in, omdat zijn eer en geweten het niet eens waren met een heleboel dingen.
Wat ik me nog meer van het lEV herinner? De fuifjes. Wat kan een jong meisje zich van die tijd eigenlijk nog voor de geest halen? Je kunt je er wel over schamen, maar het is zo: we leefden zorgeloos in ons eigen wereldje, lieten de grote mensen in het hunne. Ik was te jong om de ernst, de belangrijkheid van het bestaan als Indo te bevatten. Ik begin ook nu pas de verbitterdheid, de opstandigheid van mijn vader toen te begrijpen. Toen ik als meisje van 18 jaar voor het eerst op mezelf wilde staan en mijn ouders me met lede ogen naar Soerabaja zagen vertrekken, zocht Inijn moeder als kosthuis de NISVO voor me uit. Was dat een onderafdeling van het IEVVO tehuis voor werkende vrouwen en meisjes? Alweer moet ik met schaamte bekennen: ik herinner het me niet meer. [...]
Maar die tijd in het grote huis op de hoek van Ngemplak herinnerde ik me nog levendig. Dat kleine kamertje met bed en kast, rotan stoel en tafel voorde kamer op de galerij, het was werkelijk het miniemste van wat je je van de grote wereld voorstelt, maar voor mij betekende het een begin van het op eigen wieken drijven. Salaris verdienen en daarvan iedere maand zelf kostgeld betalen, de rest mocht je op Toendjoengan gaan verwinkelen. Tot tien uur 's avonds was je vrij, je moest tien uur binnen zijn; twaalfuur ging het grote hek dicht en moest eventueel bezoek (dat je alleen in de gemeenschappelijke voorgalerij mocht ontvangen, niet op de kamer) beslist verdwijnen.[..]
Later woonde ik in Soerabaja in een eigen paviljoentje, op de hoek van Goebeng. Het was een hooggelegen appartement bij de Mariano di Calouta's en vanuit mijn slaapkamer kon ik zo in het IEVVO-tehuis aan de overkant kijken. Ik kon de meisjes vrijelijk bespieden als ze van het werk thuis kwamen, ik zag ze 's avonds beeldig gekleed uitgaan met vriend of verloofde. Ik zag ze soms ook vaak na tienen een slippertje maken via een deurtje in de achtermuur. Ongetwijfeld om nog wat lekkers te halen, tahoe tjampoer, bami of saté. Wat is zaliger om met een paar vriendinnen op je kamer nog wat te smikkelen?
Ik heb ze vaak benijd, ik daar in mijn mooie kamers met mijn salaris dat toen te goed was om nog langer van het IEVVO-tehuis gebruik te maken. Goede. dierbare herinneringen. ze hebben eigenlijk alleen voor jezelf waarde. Want je leefde in een zorgeloze tijd en je liet de ouderen en het lEV voor je denken.