Thérèse Hoven: Een meisjes-detective Gouda: G.B. van Goor Zonen, 1925 238 pagina's (met dank aan Esther Wils)
Ten geleide Nadat zij haar HBS-examen in Soerabaja heeft afgelegd, reist Wilna naar haar familie in Holland. Die blijkt vol vooroordelen te zitten over het Indische nichtje en Indië.
Dan zegt oom Willem, die secuur is, maar toch voorzichtig: "Enne... hm! is je Ma, wat men een Indische, noemt?" "U bedoelt een inlandsche?" "Nee.... dat niet.... ik meen in Indië geboren?" Blijkbaar zit hij er een weinig mee in; de Amsterdammers hebben zulke duistere en verwarde voorstellingen omtrent de kolonieën. "U hoeft u niets te geneeren," merkt Wilna, goedig-spottend op. "Ze hebben mij in Indië er wel op voorbereid dat ze in Holland altijd 't naadje van de kous willen weten. Heet 't zo niet? Nu dan, u kunt gerust zijn, Ma is evenals Pa.... volbloed Europeesche en ik behoor tot het genus, dat gaat onder de aanduiding van witte kakkerlakken.... ik ben een witte kakkerlak!" Kitty proest 't uit en meneer de Poort kijkt zoo beduusd, dat zijn nichtje kassian (medelijden) met hem krijgt en nader toelicht: "Zoo noemen ze de in Indië geboren kinderen van Europeesche ouders." "Je hebt toch wel eenigszins 't Indische type," merkt meneer de Poort onwillekeurig op. "O! dat hebben de meesten! Ik ben nog niet eens zoo erg, ten minste wat u erg zoudt noemen, maar Riet, 't zusje, dat op mij volgt, is heel donker en de twee jongsten slaan weer tot 't andere uiterste over en zijn echte witneuzen. Je kunt er niets aan doen!" De sjok-sjok, zooals Wilna, die aan auto's gewend is, 't huurrijtuig noemt, is er dan toch gekomen en houdt voor American stil. Het déjeuner wordt door het drietal heel verschillend beoordeeld: Wilna, verwend door de reuze-maaltijden op de mailboot, vindt 't gewoon; alleen de knappende broodjes en de versche boter waardeert ze als een ongekende weelde. Meneer vindt de porties te klein voor 't geld en heeft achteraf spijt, dat hij maar niet een plat de jour voor elk heeft besteld, in plaats van 't menu. Kitty, die nog maar heel zelden in een restaurant heeft gegeten, is over alles verrukt en smult echt. "En nu wil je zeker wel wat gaan rusten?" meent oom. "Liever wat winkelen. Hirsch is toch vlak bij!" "Hoe weet je dat?" informeert Kitty verbaasd. 'Wel, ten eerste wist ik dat èn het American hotel èn Hirsch op 't Leidse Plein waren en dan heb ik 't in het voorbij gaan gezien. Ik heb zoo veel platen en prentkaarten van Amsterdam bestudeerd, dat ik er best alleen den weg zou vinden." "Dat moet je dan maar eens uitstellen tot een anderen dag. Ik ben er nu voor, dat je wat gaat rusten en... luister nu eens goed, Willemien...." "Wilna," verbetert ze. "Voor mij ben je Willemien en zoo als ik je ging zeggen, toen je mij in de rede viel: zoolang je onder mijn hoede bent, zou ik 't graag zien dat je je naar mijn wil schikte, evenals mijn eigen kinderen." "Ja, oom!" komt er zoo komiek-onderdanig uit, dat Kitty 't bijna uitproest. Ze gaan per tram tot dicht bij huis en loopen een klein eindje. "Ai! wat zijn die keien hard in Amsterdam,' roept Wilna, "daar hebben ze mij trouwens ook tegen gewaarschuwd." "Je zegt zoo ook. Is er dan nog meer?" "Dat zou ik meenen." "Dus kom je zonder veel illusie in 't vaderland?" "Illusie is zoo'n groot woord. Ik weet wel zoo wat hoe 't er zijn zal." "Waarom ben je eigenlijk hier gekomen en dat alleen?" "Dat heeft je vader mij ook al gevraagd." "Is 't een geheim?" "Hoe kom je er op? De zaak is zoo, verleden jaar heb ik mijn eind-examen H.B.S. gedaan...." "Och! nee!" "Och! ja! Waarom niet? Jullie in Holland denkt, geloof ik, dat wij in Indië niets doen dan rijst eten, mandien, baden zooals jullie 't noemt, en in een luien stoel schommelen. Zoo was 't misschien vòò vijftig jaar, maar nu niet meer. Ik verzeker dat op het klimaat en 't wissleen der seizoenen na, Indië tegenwoordig net zoo is als in Holland, enkel minder stijf...." "Je moet niet boos worden," zegt Kitty nederig, "ik heb het heusch niet kwaad bedoeld."
Pag. 20-23