Thérèse Hoven / Adinda (1860-1941)
KITLV: HISDOC, foto nr. 4673
"Ik heb me ook vroeger nooit eenige illusie er van gemaakt, eenmaal als auteur te zullen optreden. 'k Ben er ook niet voor opgeleid. 't Kwam zoo van zelf. Ik ben begonnen met in couranten te schrijven, Indische bladen. Toen ik uit Indië terug was, ben ik me eerst op het schrijven van verhalen gaan toeleggen, want ik wou financieel onafhankelijk zijn." Met deze bescheiden woorden legde Thérèse Hoven in 1906 de achtergrond van haar schrijfsterschap uit. Zo versluierde ze het bezit van een gedegen opleiding, talent en doorzettingsvermogen.
Thérèse Hoven behaalde lagere aktes Engels en Frans en later ook de acte Engels middelbaar onderwijs. Hiermee uitgerust vertrok ze uit Nederland naar Engeland, om daar les te geven aan scholen. Haar liefde voor de Engelse taal heeft misschien de basis gelegd voor haar literaire carrière; als jonge vrouw in den vreemde hield ze een Engelstalig dagboek bij. Na haar verblijf in Engeland vertrok ze voor een jaar naar Indië en raakte met het wat lossere leven daar, zoals ze zei "wèl bekend." Onder het pseudoniem 'Fanny' publiceerde ze in de Java-Bode haar Dames-praatjes. Andere artikelen verschenen in de Sumatra-post en in het Indische damesweekblad De Echo. Vanuit Indië kwam ze naar Nederland, om zich daar te ontwikkelen tot een literaire en maatschappelijk bekende persoonlijkheid.
In de loop der jaren zou de letterkundige arbeid van Thérèse Hoven omvangrijk worden. Ze was hoofdredactrice van het tijdschrift De Hollandsche Lelie, schreef toneelstukken, publiceerde artikelen in verschillende tijdschriften, vertaalde boeken en schreef tientallen romans die in hoog tempo verschenen. In totaal zouden er meer dan honderd titels op haar naam komen te staan. Haar romans waren over het algemeen onderhoudende lichte lectuur, waarin ze soms de vragen des tijds niet uit de weg ging. Toch bleef ze, zoals werd gezegd, "vóór alles vrouw." Onder de naam 'Adinda' publiceerde ze onder meer Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) waarin ze het probleem van het concubinaat in Indië behandelde.Ook uiteenlopende thema's als de vrije liefde, zelfmoord en het feminisme kwamen in haar werk aan de orde. Zonder zich feministe door dik en dun te willen noemen, kwam ze toch op voor de zelfstandigheid van vrouwen: "Ik vind het een zegen, dat de vrouw in het algemeen in het maatschappelijk leven een werkkring heeft gevonden. De vrouw moet, evenals de man, leeren werken en haar brood verdienen. (..) Voor haar eigen geluk, voor haar gevoel van eigenwaarde en ook voor haar huwelijk is het naar mijn meening absoluut noodig, dat ieder meisje grondig een beroep leert, al was het alleen maar om in voorkomende gevallen in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien."
Hovens maatschappelijke betrokkenheid was groot. Gedurende een drietal decennia was ze op veel terreinen actief in de vrouwenvereniging Arbeid Adelt. Ze redigeerde het verenigingsorgaan (1905-1909) en was dertig jaar bestuurslid van de afdeling Den Haag (1905-1935) waar ze zich vooral bezig hield met het secretariaat, de verdeling van studiegelden en de begeleiding van studiecandidates. Ook sprak ze veelvuldig als afgevaardigde van Arbeid Adelt op de vergaderingen van de Nationale Vrouwenraad en bezocht ze uit naam van de Haagse afdeling regelmatig de Anna Paulowna Naaischool te Scheveningen.Toen Hoven zeventig jaar werd, gaven de leerlingen van de Naaischool haar een groot voetkussen ten geschenke dat geheel met bloemen was geborduurd. Naast haar werk voor Arbeid Adelt vond ze nog de tijd om verlotingen en liefdadigheidstentoonstellingen te organiseren. Haar grote inlevingsvermogen dat bij het schrijven van haar romans zo nuttig was, bewees haar ook in het sociale werk goede diensten. Zelf zei ze hierover: "Bij al mijn werkzaamheden heb ik echter getracht geen beroepsfilantrope te worden. Beroepsfilantropen zijn dikwijls harde menschen. Als men iets voor een ander mensch wil doen, moet men zich geheel in zijn materieele en geestelijke situatie inleven en men kan er niet mee volstaan ingevulde vragenlijsten te beoordelen."
Tot op hoge leeftijd bleef Thérèse Hoven haar werk voortzetten. Ze gaf incidenteel les en werkte aan een boek over de terugdringing van de vrouw uit het bedrijfsleven. Ondanks deze activiteiten klaagde ze over het grootste bezwaar van de ouderdom, namelijk dat "men niet meer zoveel zou kunnen werken als men zou willen."
Overgenomen uit Toekomst door traditie. 125 jaar Tesselschade Arbeid Adelt, door Vilan van de Loo. Zutphen, 1996. Foto uit het boek.
Meer lezen van Thérèse Hoven / Adinda?
Over Thérèse Hoven / Adinda