Raden Adjeng Kartini Brieven: Brieven aan mevrouw R.M. Abendadon-Mandri en haar echtgenoot met andere documenten Dordrecht-Holland/Providence-U.S.A.: Foris Publications, 1987 Bezorgd door F.G.P. Jaquet
Ten geleide Brief van Kartini, Japara, 25 augustus 1903 Het huwelijk is vastgesteld, de kennismaking gevorderd. Het had erger kunnen zijn. De Regent van Rembang is relatief modern en Kartini dwingt zichzelf het positieve te zien van haar situatie, hoezeer zij zich ook moet forceren daartoe.
(...) Ik zal daar [in Rembang] een ruim arbeidsveld vinden, en ik zal er Goddank niet alleen staan, hij heeft mij beloofd mij krachtig ter zijde te zullen staan. U weet, wat mijne voorwaarden zijn, die zijn onmiddelijk, zonder eenige bedenking aangenomen geworden, dat is wat hij wenscht, hoopt en verlangt: mij te mogen steunen in mijn pogen om tot nut van ons volk werkzaam te zijn. Hij zelf is al sedert jaren in dien geest werkzaam. Ook hij wenscht openlijk opvoeding en onderwijs te geven, en daar hij die zelf niet kan geven, laat hij het door anderen doen. Verscheidene verwanten van hem krijgen op zijn kosten eene opvoeding. Wat hij van mij verwacht is: zegen voor de zijnen en voor ons volk. Moge hij in zijn verwachting niet teleurgesteld worden! Wat mij dankbaar stemt is, dat ook zijne familie zijne gevoelens deelt, ingenomen is met zijne keuze. Zij verwachten mij, als de toekomstige opvoedster hunner kinderen. En in die hoedanigheid zal ik ook werkelijk komen - aan al 't andere denk ik niet. Soms vergeet ik geheel, dat ik zooveel mooie illusies verleizen ga, ik denk, dat ik langs een anderen weg dan ik mij dienzelven afgebakend had, mijne roeping ga volgen. En ik zal dit steeds denken, dat geeft mij rust, en stemt mij blijmoedig. Niets is er volmaakt en niets màg er volmaakt zijn in deze wereld. Ik had gehoopt, gewenscht, gebeden, dat ik de moeder en de zuster mocht worden van heel velen, en God heeft mijne bede verhoord, al is het ook een beetje! anders, dan ik het bedoeld had. Hij weet nu precies, wat hij aan mij zal hebben, en hij zegt, dat dat juist is, wat hij zoekt en verlangt. Hij heeft beloofd mij niets in de weg te zullen leggen, doch integendeel mij juist krachtig te zullen steunen, want ook van hem is het eene illusie, ons volk mede te kunnen opheffen. Wij ontmoeten elkaar op menig punt en waar we elkaar niet vinden daar zwijgen we maar over. Iemand, die veel Regenten goed kent zegt van hem: de meeste Regenten denken, dat het volk er is voor hen, slechts weinigen, dat zij er zijn voor het volk. En tot dat weinigje behoort de Regent van Rembang.' Hij is werkelijk innig goed voor het volk en voor zijne ambtenaren, ze dragen hem op handen. Hij heeft een heel prettigen indruk gemaakt, is zeer, zeer bescheiden, eene deugd, die Uw dochtertje, helaas nog moet aanleeren. Zijn eenige onbescheidenheid is, dat hij zich tusschen mij en mijne liefde stelt. Laat ik er niet over spreken, anders komt mijn gal er weer boven op. Het is erg jammer, dat hij geen Hollandsch wil spreken, dat hij toch heel goed kent. (...) Evenals wij is hij een groot vriend van de Europeanen.
(pag. 326-327)