Jo Manders: Over gloeiende sintels Nijmegen: Thieme, 1971 191 pagina's
Ten geleide Deze roman is een fel pleidooi om de slachtoffers van de Japanse bezetting aandacht te geven, een vraag die vaker in het werk van Jo Manders terugkeert. Te lang zijn zij genegeerd, maakt de schrijfster duidelijk. In 1971 vraagt zij zelfs de aandacht voor de zogenoemde 'troostmeisjes.' Maar wie wilde daar toen naar luisteren? Angélique wordt door haar moeder bij tante Loes geroepen, die altijd zorgvuldig buiten de familiekring werd gehouden. Na de uitleg van haar moeder Laura, begrijpt Angélique waarom, maar aanvaarden kan ze het niet. De eerste blik die op tante Loes werpt, schokt haar.
Het eerste wat haar opvalt, is het dunne haar, de kale plekken. Dan ziet zij de wondjes aan de lippen, de vlekken aan de hals, overal lidtekens van genezen zweren... Ze draait zich om en zegt: "Syfilis!" Laura krimpt ineen. Angélique begrijpt opeens veel waarvoor ze tot nog toe geen verklaring kon vinden. Daarom kwam tante Loes niet bij ons en mochten wij niet bij haar komen. En opa heeft partij voor haar getrokken... "Hoe lang heeft ze dit al?' "Ze is zo gevonden na de Japanse bezetting!" "Twintig jaar geleden?" "Ga mee naar de zitkamer, Angélique! Ik kan je beter de hele geschiedenis vertellen. Loes ging enkele jaren eerder dan ik naar Java. In '42, vlak voor de Japanse inval maakte ze kennis met een Indische jongen. Ze verloofden zich. Maar van trouwen kon onder de Japanse bezetting niets komen. Er was geen Nederlands gouvernement meer. Dus ook geen Nederlandse wet. Een huwelijk sluiten voor de wedana (1) stuitte op honderden bezwaren. Vooral omdat Erik weigerde zich als Indonesië'r te laten inschrijven. Hij sloot zich onmiddelijk aan bij het Verzet!" "Verzet? in Indië?" "Nooit van gehoord? Natuurlijk niet! Alleen het Verzet in Holland in belangrijk! Niemand in Nederland heeft zich ooit druk gemaakt over de moedige sabotagedaden, die door Indische jongens, Indonesiërs, Chinezen, Ambonezen en Menadonezen ten uitvoer werden gebracht! Er is nooit aandacht geschonken aan de vele jonge kerels, die er het leen bij inschoten. Wie weet hier hoeveel Indische, Indonesische, Chinese families onderduikers verborgen? Met het gevaar voor ogen van een vreselijke marteldood. Dat jonge kinderen en meisjes de bergen ingingen om de saboteurs voedsel, medicijnen, munitie en berichten te brengen, is hieronbekend gebleven. Hoe groot de schade was, die de Jappen door sabotage werd toegebracht? Ook daarvoor heeft later zich niemand geïnteresseerd. Illegaliteit! Europa denkt, dat het woord een Europese uitvinding is! Zelfs wij, die in kampen opgesloten zaten, wisten beter." "Het is voorbij! U hoeft er nou niet zo bitter meer over te doen!" "Enfin, Erik zat dus in het Verzet. Loes hielp hem waar ze kon. Het duurde niet lang of ze werd gewaarschuwd dat de Kempei Tai (2) op haar loerde. Het beste leek ons het kamp in te vluchten. Hoewel we niet opgeroepen waren. We lieten ons inschrijven onder de naam 'Rodensee'. Daardoor schijnt de Kempei Tai haar sppor kwijt geraakt te zijn. Loes was veilig.
Maar ze had geen rust, wetend welke gevaren Erik bedreigden. Kort daarna werden we naar een ander kamp overgebracht. Intussen was het eind'43 geworden. Ik had geen angst meer voor de Kempei Tai. Maar Loes zat zich te verbijten En dat is dan ook de reden waarom zo zoiets onbeschrijfelijk stoms gedaan heeft. Op zekere dag kwamen er Japanse officieren het kamp binnen. Alle meisjes en jonge vrouwen tot dertig jaar moesten aantreden. We begrepen allemaal wat de bedoeling was. De vrouwen protesteerden en dreigden met verzet. Maar de Jappen gingen onverstoorbaar verder met selecteren..." "Jij, Mammie?" "Ik viel dadelijk af. Twee kleine kinderen!" "En tante Loes?" "Die was er natuurlijk bij. Maar het kampbestuur wilde weten wat de Jappen met de twaalf meisjes van plan waren. Het antwoord was, dat ze in restaurants en bars moesten bedienen. Dat ze veel geld zouden verdienen, een eigen huisje krijgen en een oudere dame als chaperonne. Alle vrouwen lachten! "Ze brengen je naar een bordeel, meid!' zei een van de marinevrouwen uit Soerabaia. Ze had het zelf meegemaakt en was ternauwernood ontkomen. Prompt weigerden de meisjes op de voorstellen in te gaan. terwijl de Jappen bij hoog en laag zwoeren, dat hun voorspiegelingen eerlijk waren. Ze werden uitgejouwd. Toen dreigden ze geweld te gebruiken. Nog voor ze uit hun stoelen waren opgerezen, vormde het hele kamp een cordon om de meisjes heen. Of dat afschrikte! Ten einde raad liet één Jap door de tok vragen of er zich misschien vrouwen vrijwillig op wilden geven. Tot afgrijzen van ons allemaal meldden zich toch drie vrouwen aan. Twee waren prostituées! De derde was Loes." "Mijn God, Mammie!" "'Maak je niet bezorgd, Laurey', zei ze. 'Als ik het kamp maar uit ben, zie ik wel kans 'm te smeren. Dan is het een klein kunstje om Erik te vinden. Ik ken zijn contacten!" Bedenktijd gaven de Jappen niet. De meisjes mochten hun bezittingen uit hun hutten halen. In die paar minuten heb ik gepraat als Brugman. Loes was niet tot andere gedachten te brengen.'Ik weet zeker, dat ik er tussen uit zal knijpen! En ik heb nog geld! Als er geen Jap is, die zich laat omkopen, dan zijn er zeker inlanders bij wie het lukt.' Ze was zó overtuigd van haar slagen, dat ze me waarachtig aan het twijfelen bracht. Ik begon ook te denken: 'Wie weet?' in ieder geval tegenhouden kon ik haar niet." "Ze is natuurlijk niet vrijgekomen!" "Ze schijnen haar dadelijk in een bordeel opgesloten te hebben. Ze is er verschrikkelijk mishandeld. dat heb ik later van een baboe gehoord, die er gewerkt heeft. Zelf repte ze met geen woord over wat ze doormaakte."
(1) Hoofd van een kampong (2) Japanse Gestapo
Pag. 49-52