Ems I.H. van Soest: Een wayang in Gods handen 's-Gravenhage: Uitgeverij W. van Hoeve (1946) 129 pag.
Ten geleide Weinig is in de jaren '40 meer over van het veilige Indische leven van enkele jaren terug. Wanda Koning mist zelfs de even irritante als onderhoudende verkoper Ormel. Dierbaren zijn "weg" zoals dat heet, Indische NSB-ers zien er in hun uniform "belachelijk" (pag. 39) uit en de Japanse bezetter laat zijn slechte kanten zien. In dit boek, geschreven in maart, april en mei 1946, vertelde Ems kort na de oorlog Nederland iets over de oorlogsjaren in Indië.
Zevende hoofdstuk "Tante," vraagt Bartje, "Weet je een sprookje voor me?" Wanda kijkt op van haar verstelwerk. Haar vingers doen het machinaal, haar hoofd is er niet bij. "Een sprookje, jongetje?" herhalt ze droomerig en dan komt er een vedrietige trek om haar mond. Was de malle Ormel maar hier met zijn zotte, origineele invallen, maar ze weten niet, waar hij uithangt. Naar een kamp zal hij wel niet zijn gesleept, ofschoon je ook hoort van Indo-Europeanen, die naar kampen moesten. Hoelang is Vader nu weg? Twee maanden... het lijken jaren. Hoe mist ze hem, haar goede, lieve Paps. Hoe kan ze ernaar hunkeren, haar hand te nestelen in zijn breede en toch zoo zachte hand en zijn 'dierbaar dochtertje' te zijn. O, Paps, als ze je maar niet martelen, die gele beesten..... Als het maar wáár is, wat je schreef: "Het gaat hier waarachtig aardig toe. We zitten hier met een kleine duizend man en daar zijn artisten onder, buitenlanders ook, enkele van naam. We hebben al een subliem toneelstuk gehad; met de meest primitieve middelen, zooals dekens, bezemstokken en oude kisten hadden we een podium gemaakt. Cabaret en zang genieten we ook en de bridgers kunnen hier zwijmelen in hun hartstocht! De Jappen kwamen gisteren vragen, of ze een voorstelling mochten bijwonen! Toen heb ik geantwoord: "Nee, het spijt ons, maar voor z'óón publiek treden wij niet op." Heusch, lieve vrouwen, we slaan ons er wel door!" O, Paps, in je liefde verzwijg je misschien het erge!! "Tan---------te---------Wan-------daaa!!! S p r o o k j e !" Bartje zet zijn kleine longen uit en slaat met zijn vuistjes op Wanda's knieën. Ze slaakt een zucht: "Boytje, wat moet ik nu voor sprookje vertellen, zoo maar ineens?" Bartje's lip begint te trillen, zijn groote oogen, Jotty's oogen, vullen zich met tranen. "Wanneer komt Pappie terug?" vraagt hij met een in-verdrietig stemmetje. Maar er blikkert toch ook iets van triomf in zijn kijkers, als Wanda schrikt. De kleine psycholoog weet, dat hij met die vraag alles van Mammie, Oma en Tante gedaan krijgt. Nu zal Tante gauw vertellen, om niet te hoeven antwoorden. Eigen zorgen opzij zetten, houdt zij zich voor, een kind mag niet lijden, zelfs niet in dezen tijd. Haar hart schrijnt even: als het nu je eigen kind was..... maar goed, Jotty helpt moeder. Ze neemt het ventje op schoot: "Er was eens een land, Bartje, dat zóó prachtig mooi was, dat de menschen dachten: Hier zal eens het paradijs zijn geweest." "Radijs van Aam en Efa?" "Precies, dat heeft Mammie je uit den Kinderbijbel verteld. Zoo mooi was het land, dat je stil werd, als je al dat mooie goed bekeek. De lucht was er altijd blauw, altijd scheen er de zon en vele hooge bergen hieven hun toppen ten hemel." "Dat is toch pesies als hier," zegt Bartje terechtwijzend en hij kijkt haar wat onzeker aan. "Ja, luister maar. Op de berghellingen groeiden de mooiste gewassen, theestruiken, waar je een heerlijke drank van kreeg, als de bladeren bereid waren. Boomvarens groeiden er, met van die breede, groote bladeren, wel twee maal zoo lang als jij, bladeren, die de fijnheid hadden van kant. De heerlijkste orchideën, mèt of zonder geur, sommige met de spikkeling van een tijgerhuid en anderen als het schoentje van een godin en weer andere als de giftige schorpioen. "Die Gandowo gestoken heeft en waar hij kroost van kreeg?" "Ja, dezelfde!" Wanda lacht en kust hem. "Lief kereltje, met zijn donzig huidje en zijn zachte haartjes. "En als de koffie bloeide, dan werd het net één toovertuin, dan rook het heerlijk. Op de rivieren dreven prauwen en in de wouden slingerden apen zich van tak tot tak. En vogels waren er, met kleuren, zoo schitterend mooi....." "Als de kleurtjes uit mijn doos?" "O, nog véél en véél mooier! Maar Bartje kan mooi teekenen, hoor, je moet het maar eens probeeren, zoo'n vogel te teekenen en te kleuren, dat kun je best." "Woonden er geen menschen in dat land?" "Of er mènschen woonden? Nou en òf! Blanke, zooals wij, en die een beetje bruin waren, zooals mijnheer Ormel, weet je wel....." "Van de gasfabriek! Kom hier, jij kleine brandal! Terlaloe, wat een rakker! Hij lacht mij uit, maar wacht maar! En dan loopt hij me achterna en geeft me een lekkersje en dan mag ik eventjes in de auto zitten. Waar is meneer Ormel nu, Tante?" "O, dat zul je wel hooren, later. In dat land woonden ook bruine menschen, zoals nénéh en Gandowo en zwarte, zooals Abdul Moedin en gele, ....." verschrikt houdt Wanda op. Bartje jubelt: "Zooals de Nip!" "Stil, Bartje, nee, gele zooals Baba ko Sam Liang en zooals de langganan van oma. Er waren maar héél weinig van die andere gele menschen." "Nu zijn er véél", zegt Bartje met nadruk. "Héél véél!" "En eens zal er geen enkele meer zijn," zegt Wanda als tegen haar bewuste weten in. "Maar dat blijft een geheimpje, hoor, tusschen jou en mij! Ja Oma, Bartje is hier, moet hij al naar bed?" "Groote God, Wanda..... Lidy en mevrouw Berg..... er komen Nippen aan de huizen om vrouwen te halen voor een fuif..... ze hebben Lies Klaassen en Hettie van Til al meegenomen....." Mevrouw Koning hijgt en klemt haar hand nerveus in het grijzend haar, maar haar oogen hebben een onverschrokken blik. "Lieveling, lieveling, verberg je onmiddelijk met Bartje. Bartje, stil zijn, doodstil, hoor, anders neemt de Nip je mee....." Als in een droom ziet Wanda Ans en Lidy met Jotty binnenkomen. "Zulke vuile gemeene spleetoogen!" raast Lidy. "ik wou, dat Jille hier was, die zou ze kapotslaan. Zulke....." "Meisjes, direct. Onder het bed in de slaapkamer en je houdt je doodstil." Mevrouw Koning drijft hen de slaapkamer in. "Jotty, jij ook natuurlijk..... ik kan het alleen af als oude vrouw. Jotty, je moet!" "Ik denk er niet aan. Ik laat u niet alleen!" "Jotty, mijn God, denk aan Taco en aan je kind!" "Daar denk ik juist aan en dat is mijn talisman," zegt Jotty's zware, sleepende stem. Er wordt luid "spada" geroepen in de voorgalerij en laarzen krassen over de regels. Twee Jappen in uniform, de gele tronies glimmend, de spleetoogen glinsterend. De eene slaat aan en grijnst. "Njonja, tabé. Panggil....." "Koewé mamoe apa, hé?" 1)" vraagt Mevrouw Koning rustig, zich in haar matige lengte fier oprichtend en vlak voor den Jap staand. "Disni tida ada toewan, koewé taoe baik. Er is hier een heer in huis, dat weet je best." "Tida tjari toewan," grijnst de kerel. "Ik zoek geen meneer! Tjari nonna moedah, wij zoeken jonge meisjes. Panggil lekas!" klinkt dan het brutale bevel, "Roep ze gauw!" Jotty is pal naast haar schoonmoeder komen staan en zwijgend nemen haar groote blauwe oogen de indringers op. "Saja ada sendiri disini en saja njonja toewa," zegt Mevrouw Koning. Vreemd, dat je dit zoo rustig en dwingend zeggen kan, terwijl het is, alsof je beenen zullen knakken en terwijl er een vlam lijkt te zengen door je hart. "Ik ben hier alleen en ik ben een oude vrouw." "Joesta! U liegt," zegt de Jap en nu loert hij gemeen. "Disini ada nonie manis, hier is een lief jong meisje. Djoega lain prempoean moeda, ook andere jonge vrouwn. Panggil!" Als Mevrouw Koning geen aanstalten maakt om aan het onbeschofte bevel te voldoen, doet hij een stap naar voren, alsof hij het huis wil binnendringen. Maar nu zegt Jotty's stem en het is, of die de gele dwergen in tooverban houdt: "Njonja besar tida joesta, mevrouw liegt niet." "Nonna sendiri moedah!" grijnst de Jap, "mevrouw is zèlf jong!" "Tida," ontkent Jotty, zonder een spier van haar jong gezicht te vertrekken. "Ik ben de moeder van een zoon. Ik ben oud. Pigi!" Vuil kijkt de Jap haar aan. Maar de blik van die groote blauwe oogen schijnt hem te doen verstijven. En dan schiet Mevrouw Koning haar eenige pijl af: "Pigi, ga weg, of ik klaag jullie aan bij de Kempei tai!" Het woord werkt als een zweepslag. Ze maken rechtsomkeert. Ze weten, deze kleine zonen van de "rijzende bloedzon", wat het beteekent, in de handen van hun eigen Gestapo te vallen. Ze marcheeren het erf af en de beide vrouwen kijken als gebiologeerd naar de grauwe gestalten, tot ze verdwenen zijn. "Groote God in den hemel, ik dank u," zegt Mevrouw Koning ademloos met de hand op haar hart. Het is nu, of een plek daar is weggebrand, of er een schroeiende plek blijft, die zwak maakt en dof. "O, Jotty, kind..... wat heb je gedurfd!" "Ik zei u toch, dat de gedachte aan mijn beide jongens mijn talisman was," zegt het vrouwtje, maar haar stem beeft nu en de blauwe oogen staan moe. De reactie is ook haar te veel. Ze halen de drie jongsten en het kind uit hun schuilplaats tevoorschijn. Wanda proestlacht: "Dus de invitatie hebben jullie netjes geweigerd!" Maar in alle vreeschelijkheid dringt de gedachte zich aan haar op, wat er gebeurd hàd kunnen zijn. Wat de hoop op een weerzien met Syb voor de eeuwigheid zou hebben verbrijzeld. "Ik was niet bang voor die loeders!" vloekt Lidy. "Ik vind het idee, dat ik om hunnentwil onder dat bed heb gezeten, om te kotsen. Vunzig dwergentuig! Ik zou ze graag afrossen of liever nog de oogen uitkrabben en hun vieze gouden kiezen er uittimmeren." "Stil, Kenau! Je verliest je energie met dat geraas!" sust Jotty. "Zouden die meisjes het niet doen? Zouden ze als lammeren.... groote God, je zou....." Lidy krijgt een hysterische huilbui. Wanda komt met water en nénéh begint met korte uitroepjes van meewarigheid de nonna te pidjitten, alsof deze massage de geestelijke tortuur verlichten kan. Lies Klaassen en Hettie van Til..... meisjes, die ze kennen. Meisjes als zij, met droomen van liefde in het hart, met kordate zelfstandigheidsbegrippen, meisjes... "Hettie van Til," zegt Wanda, "zal geen lam zijn." En ze huivert. Mevrouw Koning denkt aan die moeders, die nu met wanhoop in het hart den nacht ingaan, dien tropennacht vol mystiek en nu zwart van dreiging. ze voelt twee armen stijf om haar hals, twee lippen kussen ieder plekje van haar gezicht. "Moesje, schat, heldhaftig Moesje!" "Hou je toch nog van je Moesje, kind?" "Stomme vraag! Syb houdt toch ook van jou, Moes. Ook uit zijn naam dank ik je voor je moed." "Kindje, kindje, als je je toch maar niet in dien jongen vergist.... die laatste brief van hem heeft je tranen gekost. je zei zelf, die was koud en harteloos, een afscheidsbrief." "Moes, omdat hij denkt, dat er niets meer aan te doen is..... omdat hij mij geen hoop meer laten wil, die me pijnigt. Maar ik weet, dat hijzelf wanhopig is, dat hij eronder lijdt als ik. "Vergeet toch nooit, dat i k van je houd," schreef hij daarvóór en dat doet dezen laatsten brief teniet." "Soedah," zucht Mevrouw Koning en legt haar hand tegen Wanda's wang. Een liefde als deze uit te rukken zou zelfs de goden niet gelukken. Al haar wenschen omtrent Norbert en Wanda blijken tevergeefs. Dat doet pijn. Maar er wacht nog veel meer, dat moed vergt en pijn doet. Er wordt bekend gemaakt, dat alle Nederlandsche vrouwen nu ook in kampen moeten. Alleen zij, die kunnen aantoonen, dat hun ouders geen volbloed Nederlanders waren, kunnen er buiten blijven. "Ik d o e het niet! Ik ga met mijn kind niet in een kamp!" geeft Jotty met groote beslistheid te kennen. "Maar liefje, hoe k a n dat? Hoe k a n dat in Godsnaam?" vraagt Mevrouw Koning radeloos. Jotty zegt sleepend: "U zult het zien!" Wanda staat naast haar Moeder en staart naar de papieren, die de Japanner voor zich heeft. Ze hoort haar Moeder de namen opgeven van haar grootouders, klinkende namen, om trots op te zijn, namen, die hen nu dwingen in een kamp te verdwijnen. Als een doem, als een noodlot ligt het op haar. God, die benauwenis..... geen vader, geen broer, geen liefste. Alleen Bartje..... als Jotty verstandig blijkt. O, laat me dan Bartje! Bartje, die ik sprookjes vertellen kan zoodat ol ze zèlf geloof! Bartje, Bartje, Bàrtje! O, Syb, als ik je voorstel maar gevolgd had! Als ik maar met je was weggeloopen, doet er niet toe waarheen..... als we maar samen den dood in waren gegaan, nu ze ons dwarsboomden in onze heerlijke liefde. We hadden moeten sterven, sàmen. Leven zonder de ander is voor elk van ons levend dood zijn. "Nonnie anakja dari Njonja?" vraagt de Jap. "Ja, zij is mijn kind," zegt Mevrouw Koning gesmoord en legt haar arm om Wanda heen. Ze rukt zich los. Moeder, je hebt me al..... ik ben voor Syb verloren, ik ga mee in het kamp! In het kamp! O Syb, Syb, Syb, dat was dus voor het laatst, dat je mij kuste! "Namanja dari njonja penja orang toewa! De namen van Mevrouw's ouders!" "Mijn ouders zijn verongelukt op Sumatra met een auto in 1937," jokt Jotty met slepende, zware stem en haar groote blauwe oogen zien den Japanner wijd en onschuldig aan. "Baik. Tetapi njonja totok! Maar u is volbloed!" "Tida. Saja Indo," sleept Jotty's stem. "Totok!" zegt de Jap, blikkend in het blauw. "Indo!" zegt Jotty. Haar ooglederen knipperen niet. Ze houdt strak haar blik gevestigd op den spleetoog. "Totok!" "Indo!" De andere vrouwen houden hun adem in. Goed zoo! Beduvel den Nip, als je de kans krijgt, verdraaid brutaal van dat vrouwtje, dat er zoo blank en blond uitziet, maar als verzet tegen den Nip schitterend. En Wanda, die het wel uit wil gillen: "Ze liegt! Ze moet met ons mee, het kamp in, anders raak ik Bartje ook kwijt!" Wanda zwijgt. En dit is Wanda's heldendaad in het verzet, zwijgen. Dit is Wanda's wond, in het verzet opgelopen. Een wond, die druppels perst uit haar warme jonge meisjeshart. Bartje..... lieveling, schat. Dag Bartje! De Jap grijnst bot. Jotty's oogen hebben zijn hersens beneveld. Hij laat de volgende komen en zijn stem klinkt onbeschoft. Maar Jotty gaat als "Indo" naar huis, naar het huis, waar haar schoonmoeder en Wanda niet in zullen terugkeren. Een kleine, nietige gestalte wringt zich tusschen de menigte Nederlandsche vrouwen door. Twee oogjes staan verwilderd in een gerimpeld bruin gezichtje. Met een kreet werpt Néné zich voor Mevrouw Koning op den grond: "Njonja! njonja besar, njonja besar!" "Ja, mijn oudje. We moeten afscheid nemen. Ik ga het kamp in," zegt Mevrouw Koning en ze trekt een gouden ring met een diamant van haar vinger. "Hier, Néh, bewaar dit als een djimat. Laat de Nip het niet vinden. Zorg voor Njonja moedah, voor sinjo. Laat Gandowo op het huis passen. Toewan Allah zegene je, néné!" Hartverscheurend snikt het oudje, de beenige schoudertjes schokken. De ingevallen mond kust, kust de hand van de blanke vrouw die haar als een zuster, als een vriendin is geweest. "Slamat, slamat, slamat..... trima kassi, Njonja besar....." Een gebrilde gele kop wordt opgeheven. "Groote God! Breng haar weg, eer zoo'n hond haar afrost! Het kan haar dood zijn!" fluisteren stemmen. En Lidy, sterk, jong, onversaagd, tilt het oudje in haar armen en draagt haar buiten het gebouw. Daar wacht Gandowo, gehurkt, de oogen voor zich uitstarend, zooals Meneer Koning hem vaak heeft zien zitten op de stoep voor zijn werkkamer. "Dandowo, wat doe je al dien tijd?" "Lijat sadje, toewan besar. Ik kijk alleen maar." Wanda is stil gevolgd. De Japansche soldaat, die wilde ingrijpen, vindt het blijkbaar niet meer noodig. Als er weer zoo'n bewijs van verknochtheid komt tussen een bruine en een blanke zal hij wel anders optreden. "Nonnie," fluistert nénéh. "Nonnie moesti kawin." Nonnie moet trouwen..... "Nonnie moet naar haar eigen land en daar trouwen met den jongen meneer, die toewan Allah voor haar bestemd heeft. Slamat, slamat, Nonnie!" "Slamat, nénéh" en tot Gandowo: "Zorg voor nénéh, Gandowo!" Op de houten bank naast haar moeder valt Wanda neer. nee, je bènt niet dood, zoolang je hart zoo lijden kan..... En plotseling is het haar, of ze haar Vader's stem hoort, als op dien dag, toen voor haar het Geluk begon: "Heer, laat mij een Wajang zijn in Uw handen!"
1) wat wil je?
Pag. 85-95