J.C. Soewarno-van der Kaaden: Nonna dokter, 1936
Ten geleide Nonna dokter vertelt het verhaal van Annalize, een jonge vrouwelijke arts die Holland verlaat om in Indie de praktijk van haar oom over te nemen. Het valt niet altijd mee. De confrontatie met de mensen, de omstandigheden en het geringe persectief hebben haar collega Holt fatalistisch gemaakt. Nonna dokter werd vier keer herdrukt.
Van een familie, die arm was, had men een bescheiden mondelinge boodschap ontvangen. Daar Holt echter uit de aanwijzingen iets dringends meende te moeten opmaken, reed men er dien Maandagochtend het eerst heen. Diep in een steeg was het, een nietig gedek huisje. Door een deur, die zoo laag was, dat zij zich moesten bukken, kwamen zij in het plotselinge duister van het aarden voorhuis, waar hun voeten voorzichtig tastend zich over de hobbelige vloer moesten oriënteeren. Een éénpersoons opening in de zijmuur leidde naar de eenige kamer, die het huisje rijk was en waar een tralievenstertje licht en lucht gaf. Het Europeesche zwart-ijzeren ledikant, dat bijna het heele vertrekje onder zich wegslokte, had Kasmin tegen inkoopsprijs gekregen in het groote warenhuis, waar hij als mandoer in het pakhuis dienst deed. De maandelijksche afbetaling liep nu al in het derde jaar, zoodat pet bed thans voor tweederde Kasmins eigendom genoemd kon worden. Naast het ledikant kon men nog net staan, mits evenwijdig aan de lengte-afmeting; wilde men echter omkeeren om de kamer te verlaten, dan was een bepaalde techniek der ledematen daartoe vereischt. In dat reusachtige bed lag eenzaam, als een drenkelingetje in zee, Koesno. AnnaLise kende het gezin Kasmin reeds van herhaalde vroegere bezoeken. Nu eens was een van de kinderen ziek, dan weer lag de vrouw met koorts of de mandoer zelf. Malaria. Voor allen een bed met klamboe was niet te betalen; de meesten sliepen dus op de naakte baleh-balehs in het donkere achterhuis, waar de muskieten vrij spel hadden. Maar Koesno lag nu vorstelijk in het bed, waar het pasgewasschen muskietennet stijf omheen stond en waar in de klamboehaken van karbouwenhoorn papieren rozen waren blijven hangen, overblijfsels van de bruidsnacht van een nichtje, dat Kasmin twee maanden geleden had uitgehuwelijkt. Nog nooit eerder was Koesno de patient geweest. Van zijn geboorte af had hij gezond en vroolijk tusschen de altijd zieke familieleden rond gesprongen. Bij hun visites had AnnaLise hem altijd, naakt op het borstlapje na, over het erf zien ravotten. Schuw als een konijn wervelde hij er vandoor, zoodra hij de vreemden het hekje zag binnenkomen. Van achter de regenton of een ander veilig plekje volgden dan zijn nieuwsgierige oogen alle verdere gebeurtenissen. Alleen het kuifje voor op zijn kaalgeschoren kopje, dat voorzichtig uit het verborgen hoekje te voorschijn kwam, verried dan Koesno's schuilplaats. Maar nu was Koesno toch ziek geworden. Holt zag het direct: aan de familieziekte deed hij niet mee. Terwijl hij zelf klopte, ausculteerde AnnaLise. "Rechts", zeiden ze beiden tegelijk. "Onze Koesno heeft kou gevat", begon Holt voorzichtig tegen het kleine vrouwtje, dat tegen het hoofdeinde van het bed stond vastgedrukt. "Jawel, dokter? . ", vroeg de moeder, met een begin van afwering al in haar stem. Het ernstige gezicht van den dokter beviel haar niet. "En een beetje erg ook", vervolgde Holt de campagne. Dat wilde mbok-Kasmin niet hooren. Erg - erg - dat moest toean Allah uitmaken. Liet de dokter liever bij zijn vak blijven en medicijn geven. Daarvoor hadden zij hem immers' geroepen. Zij keek naar de grond, bewoog verlegen haar groote teen. "Minta obat sadja, toean dokter", (Ik vraag enkel medicijn, dokter.) zei ze bezwerend. Holt haalde zijn horloge uit zijn zak zonder erop te kijken. Tusschen duim en wijsvinger draaide hij langzaam de knop heen en weer. Het was een gewoonte van hem, wanneer hij ingespannen nadacht. "'t zou beter zijn, als je het kind een paar dagen naar het ziekenhuis bracht, mbok-Kasmin", zei hij eindelijk. Duister had de moeder het voorvoeld, gevreesd. Ineens zat zij op het bed, klemde het hijgende kind in haar armen, alsof Holt voorgesteld had Koesno als slaaf te verkoopen. Van angstige verlegenheid lachte zij hardop: "O neen, dat kan niet, ik vraag medicijn". Was Kasmin nu maar thuis, die zou het begrijpen; de moeder kreeg hij nooit zoover. "Als hij hier blijft. . . .", probeerde hij nog te dreigen. "Wat Allah wil kan toch niet voorkomen worden", onderbrak hem het doodelijk verschrikte vrouwtje. "Ook als Allah het liefste nemen wil. . . ." Holt zuchtte. Plichtmatig schreef hij het recept, legde uit hoeveer maal de drank moest worden toegediend en noemde zonder overtuiging de volgorde op, waarin de verbandlagen elkaar moesten opvolgen. "Saja toean, saja toean", beloofde de vrouw, zonder naar hem te luisteren. Nu zij het recept veroverd had, hoopte zij niets vuriger dan dat de man, die te veel van haar kind wist, zoo spoedig mogelijk zou weggaan. "Nu zal Koesno gauw een engel zijn", profeteerde Holt, terwijl ze verder reden. AnnaLise schoot recht. "Is pneumonie hier dan zóóveel erger dan in Europa ?", vroeg zij verschrikt. "Een gezond kereltje heeft toch minstens 75% kans het er boven op te halen?" "Natuurlijk - bij goede behandeling. Of zelfs bij géén behandeling. Maar tegen mishandeling is zelfs een onschuldige longontsteking niet bestand! " Mishandeling? Met het voorschrift, dat hij had achtergelaten, was zij het volkomen eens. Holt voelde haar verwondering en legde uit: "Ze zijn zoo arm - 'daar is in Holland eigenlijk geen voorbeeld van. En dan deze onwetendheid van de moeder. Uit verkeerd begrepen liefde zal zij hem alles toestaan, waar hij om vraagt. Straks als de temperatuur nog wat stijgt en hij over de warmte gaat klagen, zal zij hem ter verfrissching bij de put afspoelen. . . . " , .. "Ja, dan", begreep AnnaLise teleurgesteld, "dan kon het wel eens eens mis gaan. . . . "Natuurlijk gaat het mis" besliste Holt fatalistisch. "De Priesznitz zullen ze zich niet eens kunnen aanschaffen. Crediet in een apotheek krijgen ze niet; in baar geld zou de prijs een kapitaal voor hen vertegenwoordigen, dat bezitten ze nooit. Hoe ze over het ziekenhuis denken - een uitweg, die hun niets behoefde te kosten - heb je gezien. En een verpleegster is natuurlijk heelemáál uitgesloten, dat kunnen ze in geen drie jaar nog niet verdienen." (p.71-74)