Jill Stolk: 'Over het in stand houden van de soort' In: Kleurverschil Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1988
Ten geleide 'Kleurverschil', onder die naam publiceerde Jill Stolk columns in NRC Handelsblad en Indonesië nabij. Geestig, scherp en terzake behandelt ze kwesties die te maken hebben met de Tweede Generatie Indische Nederlanders.
OVER HET IN STAND HOUDEN VAN DE SOORT Tijgeres en ik zitten tegenover elkaar in de trein. Laarzen uit. Zij met haar voeten op mijn bank en ik met de mijne op haar bank. We hebben net voorgelezen in Breda. Na het voorlezen hebben we in een forum gezeten en vragen beantwoord. 'Is uw werk autobiografisch?' Tijgeres: 'De weergave van de werkelijkheid is altijd anders dan de werkelijkheid zelf. Je kunt nooit precies weergeven wat je toen beleefd hebt, want je bent inmiddels alweer veranderd en die veranderde ik vertelt een ander verhaal dan het werkelijk gebeurde.' De vragenstelster kijkt peinzend. Het is een listig antwoord en ik doe er een schepje bovenop. 'Zie je deze asbak?' zeg ik. 'Als deze asbak de waarheid is en ik wil die beschrijven, dan cirkel ik rond, ik kom wat dichterbij met de ene zin, ik maak weer wat afstand met de volgende zin, maar hoe het precies zit, hoe de peuken liggen en hoe de as verspreid ligt, dat zie je alleen als je hem zelf ziet. Het waar gebeurde is de asbak zelf, het geschrevene is een verháálover de asbak. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat iedereen dezelfde asbak net iets anders beleeft.' De vragenstelster houdt het hoofd stil. Tijgeres knikt. We zijn het met elkaar eens. Dat is meegenomen. Het kan ook voorkomen dat je tijdens een forum ruzie krijgt met je collega's. Zo rustig tegenover elkaar lezen we de achterflappen van elkaars meegereisde boeken. 'Is dit nou autobiografisch?' vraagt Tijgeres. 'Ja hoor,' zeg ik. 'Dat wil zeggen: het thema loopt als een rode draad door mij en mijn pen heen, maar al schrijvend wil mijn duim ook nog weleens meedoen en daar maak ik dankbaar gebruik van.' Zo onder elkaar zetten we de asbakken overboord en gaat het gewoon over onze onveranderlijke ikken. Tijgeres duikt weer over m'n blauwe achterflap. Ze wrijft zich over de ogen en over het voorhoofd. Ze leest over de slechte seksuele reputatie van het Indische meisje. Dat is ook iets om je het hoofd over te breken. 'Weet je,' zegt ze. 'Ik zie altijd Indische meisjes met Hollandse jongens. Of Hollandse meisjes met Indische jongens. Waarom trouwen jullie niet met elkáár?' 'Daar zit een geschiedenis achter,' zeg ik. Tijgeres zet haar bril af. Ze wil het antwoord goed tot zich door laten dringen. Het alziend oog mag niet afleiden. 'Onze vaders en moeders in het oude Indië trouwden wél met elkaar. Soort bij soort. Ze werden in het vooroorlogse Indië echter beschouwd als tweederangs burgers, omdat ze van gemengd bloed waren. Hoe Hollandser je werd hoe beter het was. Na de oorlog in Nederland moesten hun kinderen via werk, studie en relaties zo Nederlands mogelijk worden. Ook al werd dat niet met zoveel woorden gezegd, de kinderen begrepen het uitstekend. En daar kwamen ze met hun Hollandse partner.' De vragenstelster kijkt peinzend. Maar dan komt de Tijger in haar naar boven. 'En jij, heb jij ook een Hollandse man?' vraagt ze. 'Ja,' zeg ik. 'Was er geen leuke Indische jongen?' vraagt ze. 'Nee, die zag ik later pas,' zeg ik. 'Wat jammer,' roept Tijgeres. 'Hoe is het mogelijk. Je kinderen zijn straks nog minder Indisch dan jij. En als die ook met een Hollander trouwen is er straks niets meer van jullie over. Dat is zonde. Hoe kunnen jullie dat nou doen. Waar zijn jullie nou mee bezig!' Haar bijziende ogen schieten vonken. Ze zet gauw haar bril op om mij recht in de ogen te kunnen kijken. En daarin leest ze dat ik haar zonder slag of stoot gelijk geef. Stom, stom. Ik ben stom geweest. En het is nu te laat. Overdoen is er niet meer bij. Alle hoop is gevestigd op de derde generatie. Ik op mijn beurt zal de derde generatie met het mes op de keel laten weten dat ze alleen maar hoeven thuis te komen met een soortgenoot.