Jill Stolk: 'De huid. De zon' In: Onder de blauwe sarong Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1988
Ten geleide Na de proloog opend Onder de blauwe sarong met 'De huid. De zon'. Het hier opgenomen is daarvan een deel, maar een tekenend fragment. De hoofdpersoon is een Indisch meisje, dat bekend is met de repuatie, ofwel vooroordelen over Indische meisjes. Zij, Salma, is overbewust van zichzelf geworden. Of ze voortdurend ook met de ogen van die anderen kijkt.
De huid. De zon
Ik heb een rare huid. Ik heb een huid die niet weet wat-ie met de zon aanmoet. Om een extra sfeertje te scheppen heb ik mijn lange blauwe sjaal, die ik als een sarong omknoop als we naar het restaurant, het toilet of de ijskraam gaan, gelijk een doorzichtig baldakijn over me heen gehangen. Een strandtoerist in een netje. Het netje biedt geen bescherming tegen de zon. Daar zijn sterkere materialen voor nodig. Boven ons hoofd spant een dakje van oranje stof en omdat de zon zo beweeglijk is hebben we er een parasol bij gehuurd. De constructie dwingt tot beweeglijkheid, want de parasol moet steeds in nieuwe standen versteld worden. En tevens het ligbed verplaatsen natuurlijk. De strijd tegen de koperen ploert dient nauwgezet gestreden te worden. Wat is de zon heet! Zelfs als er met niet aflatende ijver beschermende acties worden ondernomen (is dit nou vakantie?) moet er nog een badlaken over de onderbenen worden gedrapeerd. Vooral de voeten moeten goed onder het dek, anders wordt het inslapen 's nachts een probleem. Oververhitte voetzolen, die de zon opgeslokt lijken te hebben. Vooral de bal van de voet, de voorvoet, heeft geen notie hoe hij de opgeslokte zonnewarmte moet afstaan. De voeten op een koel kussen leggen helpt even. De voeten in een emmer koud water. Moet dat echt als je al een uur in bed ligt en probeert te slapen? Ja, dat moet echt. Overeind maar weer. Staan op die hete ballen. Lopen op die hete voorvoeten. Een emmer. Hebben ze in deze prachtige vakantieflat ook een emmer? Nee, natuurlijk niet. Waar heeft een toerist een emmer voor nodig. Op de rand van het bad zitten dan maar, en de douchekop op de hete klompen gericht. Als ik het koude water een halve minuut laat lopen worden ze pas goed heet. Minstens tien minuten moet ik zo zitten. Tien minuten moet ik me op de rand van het bad zitten vervelen. Ik leun naar achter om in de spiegel boven de wastafel te kijken en ontmoet mijn slaperige, geërgerde gelaatsuitdrukking. Word ik al een beetje bruin? Daar gaat het toch om. Ach jezes, wat een informatie krijg ik van de spiegel terug. Door het rondlopen met een zonnehoed is er langs de kaak, een stukje voor het oor, een grens getrokken. Wat stom nou weer. Uit ervaring weet ik dat die grenzen niet te vervagen zijn. Voor dit seizoen is het totaaleffect verpest. Bruin en donker-ivoor trekken hun spoor over de rechterkaak. Links zal het wel niet anders zijn. Ik laat de douchekop vallen, stap voorzichtig uit het bad en draai mijn andere gezichtshelft naar de spiegelwand. Ja hoor, ook daar een grens. Minder, maar wat heb je in zo'n geval aan minder. Ik ben toch geen verzamelaar van alle soorten bruin op één gezicht. Dat komt ervan als je je haar achter je oren doet en een zonnehoed draagt, omdat er maar zóveel zon nodig is om mijn haarkap tot een godsgloeiend hete helm te maken, waarna de spullen onder die kap tot een kookpunt geraken. En dat kan niet. Dat is niet verstandig. Alles wat er onder die kap zit moet koel en kalm gehouden worden. Vóór tien uur houd ik het uit. Ik plas rond in het zeewater. Koel water spoelt rond de voeten en de wind houdt het hoofd in orde. Ik richt de blik op de horizon en laat de zon op het lichaam toe. Na tienen wordt het me te heet en is slechts een verblijf onder de diverse beschermlagen mogeijk. De buren achter ons hebben nergens last van. De robuuste Amsterdamse met haar dito moeder en het piepkleine, zich vervelende dochtertje, hebben geen moeite met de zon. De hele dag liggen ze gestrekt op hun zonnebed. Net als wij maken ze uitstapjes naar het toilet, het restaurant en de ijskraam. In hun bikini doen ze dat. Ze zijn niet zo preuts dat ze een elegante sarongrok moeten omslaan, zoals ik. Zij hebben niet, zoals wij, een afdakje tegen de zon en een parasol waar druk mee geschermd wordt. 0 nee, ze laten de hele dag de zon op hun huid blakeren. Iedere dag zie ik die bruine, glanzende lichamen weer als ik vanuit onze stek achterom kijk. Natuurlijk, zij hebben straks een tanige, leren huid, maar straks is straks en nu is nu. Nu hebben ze een lekkere egaalbruine huid en op den duur wordt mijn huid ook tanig en als leer. Dat is allemaal een kwestie van tijd. Net zo lang in de zon zitten als zij. Dat wil ik. Maar het gaat niet, ik houd het niet uit. Een paar jaar terug ging er iets mis. Op het Scheveningse strand brak om elf uur in de morgen het zweet me uit, er vormde zich een klomp in m'n hoofd en ik moest uit de zon. Ik bleef zitten, want ik wilde niet weg uit de koestering die me levenslang troost had gegeven. Als zon of water me omgaven was ik gelukkig. Dan hoefde er niets meer. Maar na een half uur doorzetten ging mijn huid pijn doen en ik zocht de schaduw van een parasol. Van onder mijn dakje kon ikin ieder geval de zonnige taferelen zien. En thuis, later, zag ik het resultaat van mijn doorzetten. Mijn gezicht zat vol sproeten en op mijn armen zaten piepkleine, sproetige wratjes, waarvan ik onmiddellijk wist: die gaan nooit meer weg. Ik schrok ervan. Iedereen schrikt als hij ziet dat hij voor het leven getekend is. Ik keek naar die piepkleine verhevenheden op mijn armen. Had ik nou een tropenhuid? Ik hoorde tegen de zon te kunnen. Ik begreep er niets van. Een huid, samengesteld uit delen Oost en delen West, mocht niet zo in de war raken van de zon. Waarom sloeg m'n pigment op hol? Waarom kon mijn huid niet egaal bronzen? Waren de Oosterse en Westerse moleculen metelkaar in gevecht geraakt? Maakte het Oosterse pigment een vergissing? Wat was dit voor waanzin! In plaats van lekker snel bij te kleuren werd ik bedeeld met donkerbruine stippen, even menigvuldig als de eilanden van de Gordel van Smaragd. Na die keer in Scheveningen was het altijd schipperen bij mooi weer. Alleen de vroege ochtendzon en die van de late namiddag kon mijn huid verdragen. Zodra de klomp in m'n hoofd ging groeien, zodra het zweet uitbrak, moest ik de schaduw opzoeken. Doorzetten leidde tot vermeerdering van het eilandenrijk op m'n armen, ondervond ik. (Na die éne keer nam ik uiteraard de proef op de som. Misschien was het toeval. Misschien bestond er geen enkel verband tussen het zweet, de klomp, de pijn en de stipjes. Stomme, stomme huid, dacht ik teleurgesteld. M'n lichaam en m'n geest hebben het zo nodig, zon; waarom werk je niet mee? Die hele donkere heuveltjes, was dat soms het Oosterse element? En de rest die maar niet gebronsd wilde worden (buiten het eilandenrijk, de huid zonder stipjes, de rest van het vel, bleef het heel lang ivoorbleek, terwijl ik de mensen om me heen op het strand steeds maar glanzender en bruiner vachten zag kweken), was dat soms het Westen? Waarom moesten na zo veel jaren genieten de pigmenten in botsing komen? Uit hoeveel eilanden bestaat de Gordel van Smaragd? Zou het tropenpigment niet rusten voor ze allemaal in m'n armen getatoueerd zijn, om mij dagelijks te herinneren aan het feit dat ik gedeeltelijk dát rijk toebehoor, al verblijf ik levenslang in het Westen? Goos zit te lezen. Zonnebril op. Zonnepetje op. Die vindt het niet gezond om de zon onnodig op je huid toe te laten: 'Je krijgt er huidkanker van. Al die mensen zijn niet goed snik.' Al die mensen. Dat zijn ook de spierwitte Engelsen die languit in de zon liggen op hun matje of handdoek. De Engelsen schijnen zich tot Portugal aangetrokken te voelen. Het ritselt van de beleefde, zich rustig gedragende eilandbewoners. Voor ons ligt een gezinnetje. Vader, moeder, dochter en een baby, een jongen. De dochter van zeven kan niet stilliggen. Ze drentelt heen en weer en probeert de aandacht van haar ouders te trekken. Het lukt niet, want ze hebben alleen aandacht voor de jongste, voor baby-boy. Ik heb met haar te doen. Geen wonder dat eerste kinderen jaloers worden op de volgende spruit. Ze worden jaloers gemaakt door het gedrag van hun ouders. Zouden zij straks bruin in Engeland terugkeren? Ze zien er niet naar uit dat ze last hebben van een stekende zon. Ze zien eruit of ze het beloofde land gevonden hebben. 'Ik ga naar de huidarts. Ik wil weten waarom die dingen op m'n armen groeien.' De huisdokter had me naar de schoonheidsspecialiste verwezen en zij mij weer naar de huidarts. Daar was ik nog niet geweest. Waarom ook. Wat zou er te voorschijn komen als het eilandenrijk werd weggesneden? En wie garandeerde me dat ze niet terugkwamen als ze, de witte plekjes, basis voor de bruine stippen, de zon weer zagen? Ik aarzelde, maar van tijd tot tijd zei ik het: 'Ik ga naar de huidarts.' 'Wacht nou eerst tot dat kind er is. En ga niet zo lang in de zon, anders krijg je nog zwangerschapsvlekken. Je huid reageert toch al zo raar op de zon.' Inderdaad. Ik moest oppassen. Mijn huid, blijkbaar zo belust op ongerijmdheden, zou die zwangerschapsvlekken misschien ook wel voor het leven willen vasthouden. En dat is nog niet alles. Ik kijk naar de vlekjes op de ruggen van m'n handen. Ondanks alle beschermlagen, het oranje dakje, de parasol, de blauwe sarongsjaal die als een extra hemel over me hangt, is het licht heel intens. Dit licht maakt de huid doorzichtig en ik zie de vlekken die ik vorig jaar in Indonesië heb opgelopen. Eerst waren er bulten en toen die weg waren had ik vlekken. Gelukkig is de lichtval in Nederland zelden zo intens, anders zouden mijn handen, gestigmatiseerde werktuigjes, me iedere dag aangapen. Op de middelbare school was ik zo mateloos geboeid door freckled Caliban, de zoon van de heks in The Tempest. Nu ben ik zelf een gespikkeld monster. Wie had dat kunnen denken? Nou ja, niet overdrijven.