doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

ir. C. Swaan-Koopman:
Vrouwen in Indië
Amsterdam: H.J. Paris, 1949


Ten geleide
Walahar is het vijfde hoofdstuk uit dit boek, dat water en irrigatiesystemen centraal stelt, en daarmee ook de betekenissen ervan voor de Indonesische bevolking. Mevrouw Swaan houdt niet van het koloniale betuttel, zij ziet het mooie werk - water brengen, leven brengen - als nu ja, als mooi werk.

Walahar
1925
Uit het hart zijn de uitdagingen des levens
Nog ligt de vlakte levenloos. In dit uitzonderlijk droge jaar is de misoogst volkomen. Geen oogst, geen rijst, geen eten.

Nog klopt het hart niet, daarginds bij de Tjitaroem, dat de levenssappen zal stuwen door dit zieltogende land. Maar een groots bouwwerk verrijst toch langzaam, gestaag groeiend, op het droge, op een plaats waaromheen de rivier een zwierige kronkel beschrijft. Straks, als de stuw gereed is gekomen, zal men vandaar een nieuw rivierbed graven, links en rechts aansluitend op de oude bedding, de kronkel zal worden afgesneden en een dode rivierarm worden.

Walahar zal de stuw heten. De naam klinkt feestelijk, herinnert aan het Walhalla, die plaats van eeuwige vreugde, waar de feestmalen geen einde zullen nemen. Walahar! Gij plaats van bruisende waterstromen, waardoor nimmermeer droogte zal zijn en de rijstoogst overvloedig zal worden, zelfs in jaren als dit, wanneer de hemel gesloten blijft!

Honderd meter lang zal de stuw zijn, één der grootste van Indië. Vier zware ijzeren schuiven worden aan geweldige kettingen neergelaten, om het water der rivier de doortocht te versperren en te dwingen, ter zijde, de inlaatsluis binnen te stromen, vanwaar het kanaal naar het Noorden voert. Langs een betonnen promenade zullen voetgangers boven deze schuiven de rivier over kunnen steken, en nog hoger, meer dan 15 meter boven het water, zal de honderd meter lange machineloods zich uitstrekken. Daar grommen de motoren en ratelen de kettingen, die de vier schuiven regeren.

Dan zal de bloedklop bonzen in dit grote hart van Krawang, dan zal het leven stromen door alle slagaderen tot in de verste verzelen, en de oogst zal rijk en overvloedig zijn.

Nog ligt de vers-gegraven coupure droog en stroomt het water der Tjitaroem door zijn oude, kronkelende bedding vruchteloos naar de zee. Maar het ogenblik nadert.

Eind November, en nog geen regen! Sedert Mei is er geen druppel meer gevallen. Zeven maanden van stof en zweet, zonder enige lafenis.

Maar nu is de feestloods opgericht op de terreinen nabij de stuw. Vandaag zijn de gasten genodigd, hoog en laag. Ook is een kok uit Batavia ontboden met honderden porties huzarensla en vele verkoelende dranken. Want de Gouverneur-Generaal zal komen om de stuw te openen.

Ceremoniële ontvangst, plechtige toespraken en daarna champagne. Dit is het, wat de honderden toeschouwers zien, terwijl de zware sluizen langzaam bewegen.

Maar zij die hieraan gebouwd hebben, jaren lang, zij die al hun vernuft en hun ganse liefde aan dit werk hebben gegeven, zij hebben een ander beeld voor ogen. Hun hart dringt Noordwaarts, waar de vlakte ligt. Want dit feestelijk eindpunt weten zij slechts een begin. Het ware, het eigenlijke werk moet nog komen.

Daar zullen geen grootse bouwwerken meer bij verrijzen, en niemand zal er over schrijven in de couranten. Dat werk zal bestaan in het geduldig, gestadig uitbouwen van dit stelsel van slagaderen en aderen. Het zal lange besprekingen nodig maken met de desahoofden omtrent de verdeling van het water, naar de behoeften van de aanplant. Het vergt urenlange, vermoeiende tochten over smalle galangandijkjes en dagenlange inspecties per boot, langs de kronkelingen der rivier en langs de moerassige standbossen aan de kust. Het zal de avonduren vullen met lange tabellen van regenmetingen en afvloei-coëfficienten en de ochtenden met tekeningen van vakverdelingen en plantstaten. Het vraagt een geduldige opleiding van de mantri's, die voor de waterverdeling zullen zorgdragen,

Dit is het werk, waarvan niemand weet en niemand spreekt. Maar het vindt zijn rijke beloning in zichzelve. Eenmaal zal een droge statistiek, in een regeringspublicatie, vermelden, dat geen afschrijving van landrente in Krawang wegens misoogst meer plaats vindt. Eens zal een handelsbalans aantonen dat de import van rijst als volksvoedsel in deze streken is afgenomen.

Dan zal de toeschouwer slechts dode cijfers zien en zich daarbij niets voorstellen. Maar hij, die zijn leven aan het water verbond, als zijn meester en dienaar tegelijk, voelt bij het lezen van die cijfers zich het hart wijd worden van een diepe tevredenheid. Want nu weet hij, dat zijn arbeid vrucht heeft gedragen.

Over een uur zal de lunch is de feestloods een aanvang nemen. De G.G. is vertrokken, het officieel gedeelte is afgelopen.

"Kom," zeggen zij, wier hart naar het Noorden trekt, "laat ons intussen nog even langs het hoofdkanaal rijden, en zien hoe het water het land binnen stroomt."
Het oude Fordje hobbelt geduldig op zijn hoge wielen langs de pas aangelegde inspectieweg op de kanaaldijk.
Maar - is dat mogelijk? Hoe is de hemel zo eensklaps veranderd? Loodgrauwe wolkenbanken trekken op uit het Noordwesten. Wolken, voor het eerst na zeven maanden. De zon verduistert, de wind steelt op. uit de verte vangt het oor het welbekende suizen op van een neerstromende regen. Nog enkele minuten, daar stort een wolkbreuk uit over de aarde. Het klettert op het linnen dak van het Fordje, beneemt de bestuurder het uitzicht op de weg met een ondoordringbaar grijs watergordijn, en dwingt hem terzij van de weg te stoppen.

De inzittenden hurken neer op de bodem van de open auto en beschermen zich met elkaar onder een regenzeil, gelaten afwachtend tot boven hun hoofden de orkaan zal zijn voorbijgetrokken.

Lang duurt het geweld niet. Het geraas neemt al weer af. Even plotseling als hij begon, eindigt de roffel op het tentdak. Dan is alles weer stil, er vallen nog slechts wat lekken omlaag, uiteenspattend op de treeplanken.

Het hobbelend Fordje keert, en aanvaart druipend de terugtocht. De sluizen van Walahar zijn geopend, de sluizen van de hemel zijn geopend op dezelfde dag!

Maar de feestloods! Ach, die arme feestloods. Als een kaartenhuisje is hij samengeklapt, niet bestand tegen deze plotselinge rukwinden. Jammerend staat de kastelein uit Batavia bij de resten van zijn huzarensla, vermengd met modder en verpletterd onder de ruïnes van het bamboebouwsel. Alleen wat flesjes lemon zijn gered.

Wat deert het? De kat van Sindangkassih heeft zijn taak volbracht, de goden van het water hebben geantwoord. De sluizen zijn geopend en de regen is gekomen. Nu begint het leven, het rijke leven voor Krawang!

Doch niet in één dag kan armoede in rijkdom verkeren. Op het droogtejaar 1925 volgt een welhaast even droog 1926. In dat jaar sterven alle karbouwen die ronddolen op de gebarsten aardschollen van Krawang, smachtend naar een enkele druppel vocht.

In dat jaar lopen de mensen uren ver, om één blik water te halen uit het troebele stroompje, dat nog rest in de wijde schoot van de machtige Tjitaroem-bedding.

Maar één plek is groen, in deze grauwe eindeloosheid. Slechts enkele duizenden hectaren, de eerstelingen van de bevloeiï:ng uit de watervang Walahar! Groen, onbegrijpelijk groen, fris en vochtig, temidden van deze doodse uitgestrektheid.

In dat jaar heffen de tani's, gehurkt bij hun schamele hutten, het hoofd op. er is een totale misoogst, dat is altijd zo geweest, in hun leven en in dat van hun voorvaderen. Dat kan nimmer veranderen.

Nimmer? En die groende oasen dan, in deze woestijn des doods? Zou het dan toch waar zijn, wat verteld werd in de warongs en besproken op de balé-balé's in de dessa's? Zouden zij toch gelijk hebben gehad, die vreemdelingen met hun bespijkerde laarzen en gepunte stokken? Zou er toch water kunnen komen uit de diepe rivierbedding op deze arme velden?

Zij heffen het hoofd langzaam op, en schuchter gaan zij, met de vele pauzen in het gesprek en met lange inleidingen die niets ter zake doen, tot de ambtenaren van de waterstaat, om hun vraag voor de brengen:
"Wanneer is het mijn beurt? Wanneer zal ook op mijn veld het levenwekkende water komen?"
Groen is de kleur der hoop, en groen zijn de velden, de weinige, die een onmetelijke belofte inhouden voor de toekomst. Een toekomst van leven, uit het water geboren.

(pag. 30-36)