Beb Vuyk: Gerucht en geweld Amsterdam: Querido, 1959 110 pagina's
Ten geleide 'Hermans en ik hoorden tot hetzelfde transport krijgsgevangenen, dat van Changi-jail naar de Meklong reisden in beestenwagens, als vee, eenmaal per dag gevoederd en gelaafd.' Hiermee begint Beb Vuyk haar 'Verhaal van een toeschouwer'. Nuchtere woorden, eenvoudig maar juist daardoor van een kracht die de lezer aanvreet. Zo gaat het verder. Na de kampperiode vertelt Hermans over zijn belevenissen, over de Indische jongens Didi en Tjalie, neven van elkaar, maar door een keuze verdeeld.
Verhaal van een toeschouwer In memoriam Ida Nasution 'Eigenlijk was het leven in krijgsgevangenschap veel eenvoudiger,' zei Hermans 'n paar dagen later. 'Je leefde naar het einde toe en dat einde was de dood of de vrede. Als het je lukte om in leven te blijven en zelf heb ik altijd geloofd dat ik het halen zou, dan zou je weer teruggaan. Erge problemen had ik toen niet. De Jappen waren wreed. Je had medelijden met hun slachtoffers, maar hun wreedheid heeft mij om henzelf nooit geschokt. Ik kende ze niet en ik nam zonder meer aan, dat het bij hun systeem hoorde.' 'Maar nu kom ik er niet zo gemakkelijk van af. In dat ene jaar na de oorlog heb ik ontzettende dingen zien gebeuren. Ik heb beestachtigheden meegemaakt, zowel van Hollanders als van Indonesiërs, mensen die ik ken en aan wie ik verwant ben. Soms heb ik weleens gedacht dat wreedheid een latente ziekte moet zijn of een dronkenschap, die ontstaat door het geluid van schoten en het zien van bloed.' 'Ik denk eerder dat het een soort traagheid van het hart is, een passiviteit van het gevoel.' 'Dan heb je nooit zoiets meegemaakt. Wreedheid is altijd een bezetenheid, een waanzin, zoals de waanzin van de beide neven Lockman. Dat waren Bataviaanse Indo's uit het kleine ambtenaren milieu. Tjalie vocht aan de Hollandse kant, Didi voor de republiek. Daar in Zuid Bandung kwamen zij tegenover elkaar te liggen, twee ongeveer even oude jongens van dezelfde familie, hetzelfde bloed en dezelfde reacties, maar elk aan een andere kant van de lijn. Hoe zij elkaar ontdekten ben ik nooit te weten gekomen, ik kwam bij die troep toen het spel al een poos aan de gang was en de anderen vertelden mij erover. Zij hadden verbinding met elkaar via briefjes, die ze zichtbaar achterlieten op de plaatsen, waar de een veronderstelde dat de andere komen zou. Zij spijkerden ze aan oude verkeersborden, tegen een boom of een brugleuning en het antwoord, als je tenminste de hoon en de bedreigingen in het meest grove Bataviaans een antwoord kunt noemen, vonden wij op soortgelijke plaatsen.' Het leek soms of dit hele conflict, waarcoor wij doodden en gedood werden alleen uit de privé-ruzie tussen de neven bestond. Hun haatgevoel moet toch wel door de politieke of beter gezegd door de nationaliteitskeuze zijn opgewekt. Er waren verscheidene in onze troep, die hen beiden voor de oorlog gekend hadden. Zij zaten toen in de derde klas van de K.W. III. Tjalie was een bekend Bataviaans athleet, Didi de beste linksbuiten van Vios. Ze waren bij dezelfde oude nicht in de kost en werden veel samen gezien in koffiewarongs en op krontjongconcoursen. War ze in de Japanse tijd gezeten hebben kon niemand vertellen. We wisten dat Tjalie een poging beraamde om Didi te vangen, maar de andere was hem voor, met de poging tenminste. Er kwam op een middag een man over de demarcatielijn met een in het Hollands geschreven briefje, dat hij een van de Indische jongens in de handen speelde. Een vrouw met twee kleine kinderen - zij tekende met de naam van een bekende West Javase Indofamilie - zat aan de overkant gevangen en smeekte om hulp. Het was toen ten strengste verboden om de demarcatielijn over te gaan, daarom werd de Hollandse luitenant er buiten gehouden. Tjalie beraamde het plan, hij zou er 's avonds na donker met een paar vrienden er op uit trekken. Die middag op patrouille, maakte hij een smak en verzwikte een enkel en dat redde zijn leven. Hij ging niet mee, de drie andere jongens liepen in de val en werden afgeslacht. 'Wat een zeldzame gemene streek.' 'Dat was het ook, maar ik zei het toch al, die hele ruzie lag in de sfeer van de waanzin. Een paar weken later kregen we Didi te pakken, de manier waarop dat gebeurde was net zo fris. Didi had in een van die kampongs daar een vriendin. Tjalie kende haar, want hij had verscheidene nachten naast haar huis op de loer gekregen om hem in handen te krijgen, wat nooit gelukt was. Toevallig hoorde hij dat zij samen ruzie hadden. Hij vrijde die meid op en liet dat via een spion als gerucht aan de overkant verspreiden. Didi kwam diezelfde nacht en zij kregen hem op haar achtererf te pakken. Zij waren bezig hem toe te takelen toen de wacht langskwam en hem meenam. Een paar dagen later werd hij opgehangen. Tjalie was op wacht gestuurd met het stelletje vrienden dat hem had geholpen. De Hollandse luitenant hield zich aan bepaalde regels van fatsoen, alsof ons hele leven toch al niet door het onfatsoen ondergraven was. Tjalie en Didi waren beide even bezeten, wreed en bloeddorstig, maar Tjalie stond aan de goede kant volgens het Hollandse standpunt, en de andere werd gehangen. Tjalie was de held en Didi de schurk, maar aan de andere kant van de lijn zou Didi de held en Tjalie de schurk geweest zijn. Juist omdat ze zo op elkaar leken in al hun uitingen en reacties werd door dit vonnis duidelijk zichtbaar, dat niet de misdaad werd gestraft, maar de keuze. Ik reed met de jeep die hem wegbracht. Het was een rotjob om mee te maken, maar ik heb niet geprobeerd er onderuit te komen. Het was toch altijd beter dat ik het deed dan een van Tjalie's vriendjes. Hij zat achter mij in de jeep met drie bewakers. Zijn handen waren op zijn rug gebonden. Hoewel zijn gezicht bont en blauw geslagen was kon je zien hoe hij op Tjalie leek. Hij had ook dezelfde stem. Er waren twee Bataviase jongens bij ons die hem van vroeger kenden. Hij praatte met ze. Na de moord op hun drie kameraden was de hele troep warmgelopen. Nu hij opgehangen moest worden en zij die zaak konden opknappen was van het wraakgevoel niet veel meer over. Hij scheen niet te beseffen dat hij op weg was naar zijn terechtstelling, misschien is zoiets moeilijk te beseffen. We reden een eind langs een rechte boomloze weg en kwamen toen aan een langzame helling, waar wat verspreide bomen stonden. Zij zochten naar een sterke tak om het touw over heen te gooien, en hij liep tussen hen ik en ik een paar passen achter ze. Hij had dezelfde losse, onverschillige houding bij het lopen als zij en leek tot de troep te horen. 'Toe lui, laat mij nu gaan,' zei hij gemoedelijk, alsof het een klein ongerief betrof, waaraan hij ontkomen wou. Tjalie had dezelfde gemoedelijkheid onder zijn vrienden, als hij niet op het oorlogspad was. 'Hou je smoel Didi,' zei er een en de andere voegde er aan toe: 'Waarom jij dan zo.' Toen stonden ze onder een boom met sterke zijtakken. Zij zagen mij aan en ik knikte. Ze gooiden het touw over een tak, aan het ene eind zat de lus, het andere werd aan de jeep gebonden. Zo is het gebeurd. Toen de jeep aangezet werd vloog hij de lucht in, hij moet onmiddelijk dood geweest zijn. Ze bonden een zak om zijn hoofd en namen hem mee terug. Hij lag die nacht buiten en begon na een paar uur op te zwellen, toen wisten wij dat hij dood was, want er was daar geen dokter. Ik zat iets verder in een koffiewarong en toen kwamen die twee die hem van Vios gekend hadden en zij haalden herinneringen op wat een goed voetballer hij geweest was. Een van die twee zei maar steeds: 'Rot, rot, rot.' Ik bleef die hele nacht roken en denken maar uit zoiets kom je niet.
(pag. 78-84)
Inhoudsopgave: Full of sound and fury (pag.5-32; All our Yesterdays (pag. 33-44); De jager en zijn schietgeweer (pag. 45-58); Verhaal van een toeschouwer (pag. 59-91) Avontuur als vacatie (pag. 92-110). Woordenlijst.