Nannie van Wehl: Do en Lo Verster. Oorspronkelijk verhaal. Meppel: H. ten Brink, 1910 179 pagina's.
Ten geleide In een roman over de Hollandse Do en zijn zusje Lo Verster, schetst Nannie van Welh vele zijlijnen. Aan het begin zijn Do en Lo woonachtig in het Haagse pension van juffie Bergsma, ook wel het 'Huis der Eenzame kinderen' genoemd. Hier moeten veel Indische kindertjes tijdelijk verblijven. Eén van hen is Non Versteeg. Zij heeft al vele pensions versleten in de hoop uiteindelijk teruggestuurd te worden naar Indië waar haar vader en moeder ook zijn. Maar eer het zover is, moet er wat wat gebeuren in dit zo goed bekend staande pension. Meneer Verlanen levert "'t nieuwtje" zoals Non genoemd wordt, af en zij doet zich natuurlijk groot voor.
Woorden tussen [vierkante haken zijn annotaties van Nannie van Wehl.
't Nieuwtje was er al. Toen Do de huiskamer binnentrad, vloog ze overeind, Do tegemoet, pakte Do's hand en slingerde haar arm op en neer, of ze pompen wou en Do een marktpomp was. Het was een bijzonder groot, frisch meisje van twaalf jaar, met wangen als appelen, groote donkere oogen, die onrustig heen en weer vlogen, witte tanden en lang, zwart haar. Ze had een verbazend Indiesche spraak, zo erg als Stientje en Loes samen. "Dag Do! Wil je mijn vrrriendinnetje zijn?" vroeg ze onstuimig. "Ik heet Non Versteeg. Jij bent net zoo groot, ha?" Do was een beetje beduusd van die overvriendelijke eerste ontmoeting. "O, jawel!" zei ze en merkte dat Juffie een beetje bezorgd Non achternakeek. Loes en Stien waren nog op, en Rudi daardoor ook. Meneer Verster maakte kennis met Non's geleider, een vriend van Non's ouders, die beloofd had een oogje op Non te zullen houden, toen meneer en mevrouw Versteeg weer naar Indië vertrokken waren. Buiten blaften twee honden elkaar wild aan, met 't gevolg, dat Lady naar de ramen vloog en ook een keel opzette. Non vloog mee en riep met scherpe keelstem: "Ister wat wat? Ister wat wat?" "Wat beweert 't kind?" vroeg juffrouw Bergsma aan meneer Lanen, een nog jongen man, voor wien Non niets geen respect had. "Dat is nu kampong-taal, juffrouw Bergsma!" verklaarde meneer Lanen. "Dat kàn 't kind maar niet afleeren. Haar vorige huisdame, mevrouw Kramers, deed er aan, wat ze kon, maar 't hielp niet. Non kan anders best netjes spreken, als ze wil! Non, leg nu juffrouw Bergsma eens uit, wat je bedoelde -" "Nóu, ik wou alleen maar zeggen, dat daar wat gebeurde, maar 't was niet waar!" berichtte Non spijtig, terugkeerend van 't venster. "Hè, spreek nog eens kampong-taal!" riep Rudie. Non scheen zoo'n vraag gewend te zijn. Tenminste ze stapte kordaat over het pianokrukje heen, trok het tusschen haar beenen en ging zitten. Toen begon ze opeens, en zei alle zinnetjes op dien weemoedig zangerigen, keeligen toon der Javanen, die zich verbeelden, dat ze Hollandsch praten, en de kinderen hadden natuurlijk dolle pret. "Der vroeg eens een meneer den weg aan een sinjo [Kind van een Hollander en een Javaansche vrouw]. Ik stond erbij en de sinjo zei: Jij linksss - dan rrregss - jij dan kanon water schiet schiet - isser." "Wat kàn dat zijn, kanon water schiet schiet!" riep Do. Non zat te lachen over haar succes en meneer Lanen lei daarom maar uit: "Heb je nooit eens gezien, dat ze den loop van oude kanonnen op den grond zetten, bijwijze van ijzeren paaltjes? Op den hoek van de kanongieterij aan den Nieuwen Uitleg staan ze. En in Indië ziet men ze hier en daar weleens, om de rijtuigen te verhinderen, bij bochten in het water te rijden. Dan staan die loopen in den grond gedreven naar het water toe en de inlanders noemen dat: kanon water schiet schiet!" "O," viel Non in: "en dan praate eens een sinjo, een pupil [Jong Soldaat] met den sergeant en die zei: "Vliegerrr inne paggarrr, saant!" Mijn vlieger is in de paggar [Buiten in het land] terecht gekomen, sergeant, wil dat zeggen. Toen zei de sergeant: "Jij rook! je rookt, zie je. "Jij niet mag nie! "Nee - saant - "Jij weér doen, jij rapp73242;rt. Dan kwam die op het rapport, weet je. "Ja, saant. Vliegerr inne paggar, saant! "Jij haal!" "Maar nou zal ik eens wat zeggen," kwam juffrouw Bergsma. "Nu moet de heele wereld naar bed, en zachtjes ook, want Lo slaapt!" Dit laatste weerhield meneer Verster om nog even naar boven te gaan. De kinderen namen lachend en joelend afscheid, dolblij met hun nieuwe huisgenoote en de kleintjes probeerden het na te klagen met zulk een diepen, weemoedigen keelklank: "vliegerrr inne paggarrr, saant!" Juffrouw Bergsma had op de trap genoeg te doen om ze rustig boven te krijgen. Non had stijf Do's arm gegrepen. "Kom jij me nog even toedekken," fluisterde ze aan Do's oor. "Mijn moesje dekte me ook altijd toe." "Goed, hoor!" beloofde Do, geroerd door dat "moesje". Boven veroorloofde Do zich niet eens de weelde om naar Lo te gaan kijken. Rudi sliep weer op zijn eigen kamertje; zoo den vorigen nacht bij Lo, was 't maar eens voor 't grapje geweest. Juffrouw Bergsma bleef boven tot allen bezig waren aan het uitkleeden en de spreien opgevouwen waren. Verder zouden ze 't nu zelf wel vinden; ze moest naar beide heeren beneden toe. Op de kamer van Loesje en Non was 't zoowaar het eerste donker. Non scheen bijzonder getroffen te zijn, dat er boven een zieke lag en was wondervlug in bed. Toen Do merkte, dat het licht er uit was, ging ze naar binnen en zette zich even op Nons bed neer. Non zuchtte van verrukking. "Hoe dol, dat je mijn vriendinnetje wil wezen! Zeg, hoeveel moesjes heb jij al gehad?" "Ik - hoeveel moesjes ik gehad heb?" vroeg Do verbaasd. "Eén, maar die is dood, al zoo lang. " - "Neen, zulke heele echte moesjes bedoel ik niet - ik bedoel moesjes hier in Den Haag. Ik heb er al acht gehad, in anderhalf jaar." Haar stem klonk trotsch. "Lieve deugd!" zei Do verschrikt. "Moesje de Jong, moesje Schaarweide, moesje de Bie, moesje Ter Winkel, moesje Vernede van Blerik, was dat niet een prachtige naam? moesje Nijland, moesje Reuvers, moesje Kramers - en nou moesje Bergsma, dat's is de negende." Do had onder die langdurige, zorgvuldige opsomming zitten bedenken, of 't wel erg prettig was voor juffrouw Bergsma, een kind in huis te krijgen met zooveel achter zich. Ze begreep vanzelf wel, dat 't niet voor Non pleitte, al die moesjes.
"Ik (= meneer Lanen) zal nu nog éénmaal een tehuis voor je zoeken," sprak hij streng. "En als 't dan weer mislukt, schrijf ik naar Indië, dat ik geen raad meer met je weet en stuur je naar je vader en moeder terug!" "Daar is 't me misschien wel om te doen," zei ze langzaam en nadrukkelijk.
(pag.30-33, en laatste fragment van pag.55)